Imagen del autor

Jos Brink (1942–2007)

Autor de Rouw op je dak

32+ Obras 88 Miembros 9 Reseñas

Sobre El Autor

Incluye el nombre: Jos Brink

Créditos de la imagen: Jos Brink [credit: Beeld en Geluid; grabbed from Wikipedia]

Obras de Jos Brink

Obras relacionadas

Roerende verhalen : boekje bij de koffie. Dl. 2 (1997) — Contribuidor — 5 copias
Katten spul (1999) — Contribuidor — 2 copias

Etiquetado

Conocimiento común

Miembros

Reseñas

Wie mijn boekbesprekingen wel vaker leest, weet allicht al dat ik nogal liefhebber in cursiefjes. Columns, zoals die dingen tegenwoordig heten, alleen veel minder zelfingenomen en ‘serieus’. Toen ik dit weekend ging nakijken wat ik uit mijn daarmee gevulde boekenkasten nog niét gelezen had, sloeg de schrik me een beetje om het hart, want ik heb er helaas al véél meer gelezen dan er nog te lezen blijven.

Binnenkort moet ik dus misschien weer eens die belachelijke grens oversteken die de Nederlanden scheidt omdat er daar aan de overkant toch door de band genomen nog méér van die cursiefjesbundels te vinden zijn in kringwinkels en dergelijke dan hier, maar voorlopig is voorliggend Made in Holland wel het laatste boekje dat ik van Jos Brink te bespreken heb. Het werd voorafgegaan door Stukje voor stukje https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2021/06/stukje-voor-stukje-jos-brink.ht..., Blij blijven https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2023/02/blij-blijven-jos-brink-boekbesp..., Allemaal poppenkast https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2023/09/allemaal-poppenkast-jos-brink.h..., en het postuum verschenen Handboek voor hulpsinterklazen https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2023/12/handboek-voor-hulpsinterklazen-... (al is dat laatste géén cursiefjesbundel), maar zal niet gevolgd worden door het boekje met preken en andere religieus geïnspireerde teksten van de auteur dat ik onlangs aantrof in een kringwinkel, simpelweg omdat ik dat boekje niet gekocht heb wegens, eerlijk is eerlijk, geheel buiten mijn interesseveld vallend.

Wat dus niet het geval is met dit Made in Holland, een bundel van zo’n honderdzestig bladzijden dik met daarin precies vijftig cursiefjes (waarvan ook weer eentje over Sinterklaas gaat, en “de verstikkende lawine van dennenaalden die de Goedheiligman de laatste tien, vijftien jaar schier onontkoombaar bedreigt”). Zoals ik ook al bij andere gelegenheden meegegeven heb, is het volstrekt onmogelijk een samenvatting neer te pennen van dit soort boeken: u kan zelf wel uitrekenen dat honderdzestig gedeeld door vijftig net iets meer dan drie is, en weet ongetwijfeld ook dat het samenvatten van ‘verhaaltjes’ van drie bladzijden een belachelijk idee is. Maar wat déze vijftig betreft maak ik graag een uitzondering voor zes daarvan, namelijk twee series, zijnde Practical jokes (I), II en III, en Berend Botje (I), II en III.

Ik ben zelf niet echt wat dan heet een ‘practical joker’, maar Brink geeft in die eerste serie wel wat mee over de praxis terzake in de theaterwereld én… over wat hij vindt van de term op zich: “De Nederlandse Taal is mij zeer lief en dat is dan ook de reden dat te mijnen huize modieuze Engelse woorden worden gemeden als the plague. Ik erger me kapot aan de ‘voice overs’ in de STER-spotjes die mij toeroepen dat reversible pampers gettable zijn bij iedere drugstore en very useful voor boys and girls. De Engelse ziekte heeft denderend toegeslagen en ik acht zulks verbijsterend. Maar een optimistische neerlandicus maakte me duidelijk dat de historie zich slechts herhaaldt: door de Franse overheersing destijds werd de Gallische infiltratie van onze moerstaal evident (in deze zin komen tot dusver vijf erg onhollandse woorden voor!) en dat ik, vanuit deze optiek (!) het Engels in onze spreekgewoonten diende te accepteren (!) als een verrijking. Het zal wel.”

Heeft u haar gezien? Die kanjer van een werkwoordfout? Niet in het Engels, maar in het Nederlands? Nee? Brink kennelijk ook niet (mag ik toch hopen), maar een historie kan zich echt niet herhalen in de tegenwoordige én de verleden tijd tegelijkertijd. Die ‘d’ en ‘t’ na mekaar in “herhaaldt” horen daar niet, in tegenstelling tot de ‘d’ in “Berend” en de ‘t’ in Botje. En Berend Botje hoorde als geheel dan weer bij de liederenschat van kinderen tot minstens het einde van de twintigste eeuw, al was het toen al zo’n honderddertig jaar oud en beduidend minder bekend in het zuiden (Vlaanderen binnen belgië dus) dan in het noorden (de rest van de Nederlanden). In de drie stukjes die Brink aan dat liedje wijdt, overstijgt hij in een volkomen Bomansiaanse https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/search?q=bomans stijl alles wat een cursiefje een stukje maakt en levert een ronduit hilarische ‘bespreking’ (in drie ‘lessen’) van de tegenwoordig bekendste versie ervan (een versie waarin Botje in tegenstelling tot wat geldt voor de oorspronkelijke en een aantal andere niét weerom keert): “Berend Botje ging uit varen, / met zijn scheepje naar Zuid-Laren… / De weg was recht, de weg was krom, / nóóit kwam Berend Botje weerom! / Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven… / Wáár is Berend Botje gebleven? / Hij is niet hier, hij is niet daar! / Hij is naar Amerika!” Een ‘bespreking’ die ik u uiteraard niet als geheel kan meegeven, maar waarvan de eerste paragraaf van het eerste deel al voldoende is om de toon te zetten en te vatten: “Dit ontroerend lied behoort tot het Nederlandse Cultuurgoed. Onderwijsinspecteurs controleren nog dagelijks of de tekst correct wordt ingestudeerd door basisschoolleerlingetjes en vooral of het gevoelvol ten gehore wordt gebracht. De poëtische schoonheid ervan mag immers niet verloren gaan!” En als dat nog niet genoeg is (en ook omdat het altijd moeilijk is niet méér te citeren uit een goede tekst) nog een stukje uit de tweede ‘les’: “Zeg nu eerst de zin ‘Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven…’ zacht voor u uit. Wanneer ge het emotioneel kunt opbrengen, enige malen achter elkaar. Overweldigd zult ge worden door de verrassende volgorde van cijfers. Een geheimnisvolle opsomming die voorafgaat aan de vraag ‘Wáár is Berend Botje gebleven?’. Afgezien van het overrompelende rijm, geeft het ‘een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven’ ook de mate van intelligentie aan waarmede de dichter gezegend was. Het is niet zómaar een regel! Het is geen vulling, zoals een slechte slager meel aan de worst toevoegt. De begaafde auteur heeft een wezenlijke bedoeling gehad!”

Zoals Brink allicht met de Berend Botje-voordracht de bedoeling zal gehad hebben méér dan een glimlach – het doorsnee effect van een cursiefje – op het gezicht van de lezer te toveren, al is dat iets waar hij ook vaak in slaagde met andere stukjes. Zelfs al spelen die stukjes zich wel eens af in bruine kroegen: “Doorgaans maak ik geen afspraken in kroegen, tenzij deze nuttige uitspanningen het enige herkenningspunt vormen voor de andere partij. Dies zat ik, een half uur te vroeg, aan een donkerbruine toog in een donkerbruin café. Donkerbruin gemáákt, moet ik melden, want het schenklokaal maakte onderdeel uit van een gloednieuwe kies die door de stadsdeelraad werd gecreëerd in het rotte gebit dat de straat sinds mensenheugenis is. De sfeer diende nog echt uit de flessen komen, zal ik maar zeggen.” Je dénkt aan Carmiggelt https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/search?q=carmiggelt (gespecialiseerd in de glimlach, niet in de bulderlach) als je “donkerbruin café” leest, en dat deed ook Brink zelf: “Een eveneens te jonge en al te frisse uitbater stond glazen te poleren en sloeg voortdurend kwink op momenten dat het niet van hem werd verwacht. De knaap moest het oeuvre van Simon Carmiggelt maar eens bestuderen, dacht ik nog.”

“(…) sloeg voortdurend kwink”… Brink schudt het tussendoor even uit zijn mouw, lijkt verder geen belang te hechten aan die vondst, en doet dat soort dingen ook echt voortdurend: “Miep beweert dat ze groene vingers heeft, maar niemand heeft ze ooit in natuurlijke staat gezien: ze zitten altijd onder de modder”; “als ik de voordeur opendoe om een halfje wit te gaan halen bij mijn broodheer”; enzovoort, enzovoort. Woordspelletjes en understatement wisselen de zeer visuele en vaak de hoofdpersoon, Brink dus, gebroken achterlatende bulderlach opwekkende scènes af: “Laatst nog. Ik denk veilig te fietsen door het Gelderse. Op de deel van een boerderij welke ik passeer, zit een poedeltje, zo’n gebreid konijn, zó ver weg dat het nauwelijks waarneembaar is met het blote oog. Tòch rent het loeder hijgend naast mij, al na drie peddeltjes. Hoe kan dit? Het kàn! Hoe harder ik fiets, hoe harder hij jogt en hijgt. Als een razende draaien mijn benen. Als een gek zwoegen mijn longen. Ik flits door de Achterhoek. En altijd maar dat krullende knulletje achter me aan. Ver voorbij Apeldoorn heb ik van Kneteman een lachertje gemaakt door de daar geldende maximumsnelheid op rijwielpaden (80 kilometer per half uur) verre te overschrijden. En eindelijk blijft het hondje stilstaan, waarschijnlijk omdat het plassen moest. Ik durf dus nooit meer die bepaalde schitterende tocht te maken, tenzij in een pantservoertuig.”

Als je een béétje verbeelding hebt, lig je toch in een deuk van het lachen bij het lezen van dat stukje? Nee? Okee dan, ík wel. Eindigen doe ik deze bespreking hoe dan ook met een “witz” waarvan de auteur beweert dat hij hem hoorde op een Amsterdams terras. Een “witz” die in onze krankzinnige tijden mogelijk nog verteld wordt in de huiselijke kring, maar niet meer op zo’n terras, omdat er op élk terras wel een clown kan zitten die vindt dat je met dit of dat niet kan lachen vanwege iemands ‘gevoelens’: “Komt er een man bij de dokter en zegt: ik voel me een vrouw, kunt u me ombouwen? Jawel, zegt de dokter, maar daar doe ik vier operaties over. Van de week kan ik je alvast een paar borsten geven en dan moet je tien dagen rust nemen. Dat gebeurt. Man komt terug en levert bij de volgende operatie datgene in wat hem tot een jongetje maakte. Het lukt schitterend, weer een week of wat rust. Daarna terug naar de poli. De patiënt(e) zegt: maar dokter, ik voel me nu compleet een vrouw, waar zijn die andere twee operaties nou nog voor nodig? Nou, roept de arts, bij de derde haal ik de helft van je hersens weg en bij de vierde maak ik een gat in je hand!”

Daar als commentaar aan toevoegen dat mensen die aan zo’n operatie beginnen (of ze aan hun kinderen opdringen) sowieso al een heleboel hersenen missen en een gat in hun hand hébben, zal wel not done zijn, zeker? Net zogoed als er op wijzen dat nog halverwege de jaren negentig (deze bundel verscheen in 1995) Brink ook iets schreef dat nu als volkomen gedateerd wordt beschouwd omdat we nu geacht worden over wat ánders in paniek te slaan: “(…) geleerden beweren bovendien ook dat we afstevenen op een nieuwe ijstijd. Ach, voor een week of drie zou het leuk zijn. Mijn schaatsen liggen al jaren in milieuvriendelijk vet.”

En ook over het geval Japie de schildpad, “het geweten van Pinokkio, in de Walt Disneyversie”, moet ik het nog even hebben (en daarmee eindig ik écht): de auteur haalt daar namelijk de Sovjetversie en “de Walt Disneyversie” door mekaar. De schildpad waarvan sprake speelt inderdaad een rol in De gouden sleutel, of de avonturen van Buratino, de versie die Alex Tolstoi van Le avventure di Pinochhio. Storia di un burattino maakte, maar niet in de Walt-Disneyversie noch in de originele. Bovendien heet de schildpad in kwestie Tortila. Maar misschien – wie het met zekerheid weet, mag het melden – werd die schildpad in een of andere Nederlandse vertaling (bijvoorbeeld van de Sovjetfilm uit 1975) van de weeromstuit wel weer Japie genoemd?

Björn Roose
… (más)
 
Denunciada
Bjorn_Roose | Jan 22, 2024 |
Tien maanden op voorhand aankondigen dat ik een bepaalde boekbespreking ga publiceren, had ik tot voor kort nooit gedaan, maar bij mijn bespreking van Jos Brinks Blij blijven https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2023/02/blij-blijven-jos-brink-boekbesp... op 7 februari deed ik dat toch: “(…) dat ene andere boek dat ik van hem heb, Handboek voor hulpsinterklazen, het laatste boek dat hij schreef (hij overleed vooraleer hij de drukproeven kon overlopen), moet – los van het feit dat het niet in de categorie Cursiefjes valt - nog minstens wachten tot rond – uiteraard – Sinterklaas.”

En daar zijn we nu, rond Sinterklaas. In een week dat ik het heel druk heb met iets belangrijkers dan boekbesprekingen (ja, dat bestaat), maar tóch nog gepubliceerd precies op wat dan wel eens ‘pakjesavond’ wordt genoemd. Gelukkig weet ik immers niet alleen af en toe te zeggen wanneer ik welk boek ga bespreken, maar kan ik dat boek ook wat eerder lezen (in casu half november) én bespreken (in casu een weekje daarna). Tussen het moment van bespreken en het naamfeest van Sinterklaas zat voor mij immers ook nog een weekje verlof in het buitenland.

Af en toe een hele organisatie dus, dat bespreken van boeken, maar toch mínder dan die voor het ‘spelen’ van Sinterklaas, ofte het optreden als hulpsinterklaas. Dat – onder andere – leert de geïnteresseerde lezer wel uit dit bij Lannoo in 2008 verschenen boek. Maar óók dat Brink er prima in slaagde in essentie serieuze onderwerpen toch te kruiden met een stevige portie humor. Waar het de “surprise” betreft, bijvoorbeeld, iets wat de kerstman volgens de auteur niét kan maken, maar waar ook een hulpsinterklaas, of degene die via hem cadeautjes uitdeelt, mee kan worstelen: “Ik hoef over het fenomeen surprise niet zo uit te wijden. Er zijn eigenlijk geen regels en wetten. Het is natuurlijk zaak om mentaal of lichamelijk leed te vermijden. Een met semtex gevulde koolraap die kunstig is bewerkt dat men denkt een wekker te krijgen, wordt door het Openbaar Ministerie niet gewaardeerd. Niettemin heeft een surprise alles te maken met het geschenk én het formaat ervan. Een tube gel is gemakkelijker te verbergen dan een breedbeeldtelevisietoestel. Van de eerste kun je een modepoppetje maken en voor het laatste moet je op z’n minst een enorme maquette van de Aalsmeerse Endemolstudio’s bouwen.” Of als hij het à la Toon Hermans heeft over zijn jeugdige armoede in samenhang met het bezoek van Sinterklaas: “Aanvankelijk durfde ik mijn schoentje niet eens te zetten, bang als ik was dat het de andere morgen gejat bleek te zijn en nooit meer terug te vinden bij de kolenhaard met de micaruitjes. Want ik had maar één schoentje. Dat wil zeggen: één voor elk voetje, zo erg was het nou ook weer niet. Ze waren wel van mijn oudere broer geweest.”

Soit, wie de werken van Brink een béétje kent, weet dat humor bij hem nooit ver uit de buurt is, maar toen hij dit Handboek voor hulpsinterklazen schreef, was hij wel degelijk ernstig bezig. Hij was immers, wat dan heet, een ‘ervaringsdeskundige’. Zoals Paul van Ewijk in zijn voorwoord schrijft: “Jos had veel met Sinterklaas. Natuurlijk, waarom zou hij er anders een boek over schrijven? Dit Handboek voor Hulpsinterklazen wilde hij al lang schrijven en de afgelopen jaren verzamelde hij steeds nieuw materiaal om in dit boek te verwerken. (…) Jos kwam uit een familie van Hulpsinterklazen. Zijn vader zette jarenlang de mijter op en natuurlijk nam Jos de staf van hem over. Hij hield van tradities en zeker van de rijke sinterklaastraditie in Nederland. (…) Ook op het gebied van Sinterklaas spelen had Jos een grote ambitie. Van spelen was eigenlijk geen sprake: als hij de mijter opzette werd hij de Goedheiligman, transformeerde hij tot de bisschop en steeg de identificatie uit boven toneelspel. Hoewel zijn agenda het nooit zou toelaten, droomde hij er stiekem van om de Nationale Sint te worden. Stads-Sint in Amsterdam leek hem ook wel wat. Lange tijd was ik zijn Hulp-Zwarte Piet en samen hebben we heel wat huisbezoeken afgelegd. Of zoals Jos het noemde: we gingen ‘klazen’.”

‘A man well prepared, is ‘t er twie weird’, wordt hier in de streek – polyglot als we zijn - wel eens gezegd, en ook de lezer zal dat zijn als hij de uitleg van Brink tot zich genomen heeft. Over wie Nicolaas van Myra was bijvoorbeeld: “Bisschoppen zijn altijd mannen. Binnen de Anglicaanse kerk wordt daar tegenwoordig stoutmoedig de hand mee gelicht, maar Sinterklaas komt uit de roomse traditie, dus we kunnen in deze geen emancipatoire nuances aanbrengen. Bovendien kamt de Sint dagelijks zijn lange, witte baard. Als vrouwen hun sik kammen hebben ze een probleem, behalve op de kermis.” Conchita Wurst moest nog komen, de genderideologie was nog niet helemaal doorgeslagen, wat een plezier dit soort boeken te lezen. Nog los van het feit dat Brink uiteraard ook serieus ingaat op de hele geschiedenis rond de heilige. Negen bladzijden van de goeie honderdveertig lang, al zijn er op die negen bladzijden, zoals overal elders in het boek, uiteraard ook illustraties te vinden. Trouwens, wist u dat Sinterklaas voor ‘Rome’ geen officiële heilige meer is?: “(…) onze lieve Sint [is] in 1970 officieel (…) afgevoerd van de rooms-katholieke heiligenkalender. Zijn naam staat nog wel in de boeken, op de zesde van de twaalfde, maar zijn verheven nagedachtenis hoeft niet meer verplicht te worden gevierd. Wij trekken ons daar geen bal van aan, we doen het toch. Over het lot van Zwarte Piet heeft Rome zich trouwens nog niet uitgesproken.”

Wat dat laatste betreft: politiek correcten allerhande hebben natuurlijk al een tijdje geleden beslist dat het “Zwarte” in “Zwarte Piet” fout is. Hoe onterecht dat is, kan u lezen in, onder andere, het interessante boekje van Marcel Bas https://doorbraak.be/auteurs/marcel-bas/, Zwarte Piet – Discriminerend of fascinerend? http://roepstem.net/zwarte-piet-discriminerend-of-fascinerend.html (bevindt zich in mijn bibliotheek, maar heb ik gelezen vóór ik me ging bezighouden met boekbesprekingen), maar ook Jos Brink had er zijn mening over: “De oorsprong van het gebruik Sinterklaas te laten begeleiden door zwarte knechten, is niet te achterhalen, al zijn er wel theorieën. Ik vertelde al eerder over de Germaanse god Wodan, die wellicht model heeft gestaan voor de versiering van het sinterklaasgeloof: het paard over de daken en Piet die door elke schoorsteen gluurt. De twee raven en zijn knecht Ruprecht deden dat ook. Bovendien geloofden onze voorouders dat geesten, goede en kwade, door het rookkanaal de huizen konden binnenkomen. Er werden kleine offers op de stookplaat gelegd.” En: “Ik heb één keer een multicultureel kinderdagverblijf bezocht zonder mijn eigen Piet. Ik kreeg andere Pieten toegevoegd: een gele, een groene, een blauwe. Dat was pas verantwoord, zo riepen de juffen. Men mag kinderen geen racisme bijbrengen en donkere kleintjes geen minderwaardigheidsgevoel. In principe is dat juist, didactisch gezien wellicht goed te verdedigen, maar kinderen zijn er echt niet mee bezig. Vlak bij mijn huis op de gracht is een kleuterschool en de kleintjes worden regelmatig gelucht, want er is ook een eenvoudig speeltuintje in de buurt met een wipkip, glijbaantje en het allermooiste, een zandbak met een pomp. Ik zie dan een chocoladebruin meisje hand in hand lopen met een slagroomwit jongetje, of andersom.” Nu goed, politieke correctheid is ook wat Sinterklaas betreft geen niéuw fenomeen: protestanten maakten er, islamgewijs, al lang geleden bezwaar tegen: “De meeste bezwaren van de protestantse overheden golden (…) ‘de paapse invloeden’. De taai-taaivrijers en speculaaspoppen werden beschouwd als ‘gesneden beelden’ die volgens de Tien Geboden niet mochten: ‘Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in den hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is.’ Exodus 20, vers 4. Chocoladekikkers waren dus ook uit den boze.”

Of dat ook iets was waarmee de “geestverwanten” van Sinterklaas sukkelden, blijkt niet, maar Brink heeft het er uiteraard óók over: Sint-Maarten (u ongetwijfeld welbekend en Sinterklaas voorafgaand, zij het dan vaak in hetzelfde plunje gestoken) en… Sint-Pieter. Die laatste “ging steeds met Klaas op reis en hielp hem met het uitdelen van de versnaperingen. Ze kregen echter bonje. Dat kan, onder familieleden. Ze waren juist in Friesland, op weg naar Grouw. Vlak bij Irnsum begon het gedonder in de tent. Nicolaas wilde doortrappelen naar Leeuwarden (ze waren uiteraard beiden te paard) en Pieter meende dat er in het Grouwse toch ook lieve kindertjes waren. In Irnsum bleef de laatste achter. Hij ging naar Spanje om nieuwe pakjes te halen. Omdat chartervluchten toen nog niet bestonden, keerde hij pas op 21 februari terug. Ga maar eens kijken in Grouw. Pieter komt daar nog steeds bejubeld aan op die datum.” “Hoezo, Spanje?”, trouwens: “De onsterfelijke Sint zou (…) logischerwijs uit Turkije of Italië moeten aanspoelen met zijn Pieten. De historici zijn het er niet over eens. Ontegenzeggelijk staat het paleis van Sinterklaas in het voor velen zo geliefde vakantieoord Spanje. Misschien is het te verklaren uit het feit dat Italië in de zestiende en zeventiende eeuw voor een deel bij Hispania hoorde. De Spanjaarden deden erg aan een Verenigd Europa, zij het onder hun despotische leiding. Ze hadden er zelfs tachtigjarige oorlogen voor over. Bari [Italië, waar Nicolaas van Myra begraven ligt, noot van mij] zou bezet gebied kunnen zijn geweest.” Los daarvan, op Ameland zijn er ook nog wat geestesverwanten van Sinterklaas: de sundeklazen. En ook daaraan besteed Brink uitgebreid aandacht: “Ik ben geen Amelander en dat schijn je ook niet te kunnen worden. Maar het moet een mooi samentreffen zijn, met die sundeklazen. Spannend en met overvloedig door slechts Amelanders begrepen en gewaardeerde jolijt.”

En dan begint de auteur pas aan waar u zich aan verwacht bij het lezen van de titel Handboek voor hulpsinterklazen: uitleg over hoe een hulpsinterklaas het er goed van af brengt. Door te rekenen op het geloof van kinderen én van jezelf om te beginnen: “Ik weet dat van mezelf nog goed en ben zo een vroom aanhanger van de Kindervriend gebleven. Een interessante ontwikkeling: als kind heette ik dan gelovig te zijn, dat geloof was een rotsvaste zekerheid en dat is iets anders. Dat de Sint nu nog voor mij bestaat is pas het ware geloof. Ik voel het wanneer ik als laatste, bijna sacrale handeling, de mijter opzet en de staf pak. Ik bén Sinterklaas en niet alleen voor de kinderen die ik ga bezoeken. Een goede hulpsinterklaas gelooft ook in zichzelf. En dan maak je de glorieuze entree: je bent een levend geworden sprookje! De kinderen geef je zo extra geborgenheid. Er kan even niets meer misgaan, Sinterklaas is er immers. Dat is een cadeautje waarvan de waarde pas later wordt beseft. En dat geschenk komt niet eens via de schoorsteen, maar gewoon door de voordeur…” Wat trouwens niks te maken heeft met waarheid of leugen: “Nijntje en Kikker zijn eveneens werkelijkheid. Die werkelijkheid is weliswaar geen wáárheid, maar dat vogelt uw kroost zelf wel uit. Wanneer u, als verstandig en volwassen mens, een goed geschreven roman leest, gaat u helemaal op in het verhaal. U weet heel goed dat u geen documentair verslag in handen hebt. Het is fictie. Het is bedacht. Maar het zou best eens gebeurd kunnen zijn. Dat onderscheid maken kinderen ook, zo jong als ze zijn. (…) Kinderen ontdekken de lieve man achter de vermomming vaak bij stukjes en beetjes: schoenen, horloge, niet goed geplakte baard, bril en ogen. Dat proces moet je signaleren op het moment dat zij het signaleren, maar het is niet volgens het boekje te begeleiden. Je kunt er alleen bij blijven. Ze komen, hoe dan ook, achter de waarheid en maken daar hun eigen waarheid van. Ze komen uiteindelijk ongeschonden aan de andere kant van de streep terecht, ze gaan bij de grote mensen horen. Met een ander soort spanning. Met een ander soort plezier. Maar wel met spanning en met plezier. Daar gaat het maar om, zo groei je in het leven.”

Een mirakel trouwens dat de kleintjes er nog een tijdje in geloven, aldus Brink: “Tegenwoordig vangt het feest nogal vroeg aan. Zoals de Sint al schreef in zijn voorwoord, liggen de kruidnootjes al direct na de zomervakantie in de schappen van de supers en ook de televisie heeft schappen waarin Sinterklaas veel te vroeg voorradig is. Dat is natuurlijk te gek voor woorden. De aankomst van de Sint, met alles wat daarmee samenhangt, is strikt tijdgebonden. Zoals het ook haast beschamend is dat er begin februari al paaskuikentjes bij de bakker liggen, hoewel Pasen veel en veel later is. Ga uzelf na: u viert uw verjaardag toch ook niet drie maanden eerder?” Waarbij Sinterklaas dan ook nog met de kerstman moet concurreren: “Wij laten die geïmporteerde Kerstman links liggen en halen een lieve, begrijpende, stokoude kerkvorst in, die verbazingwekkend jonge ogen heeft en op een paard blijft rijden. (…) Verstandige opvoeders kiezen voor de oeroude traditie, omdat Sinterklaas tot ons erfgoed behoort. De Kerstman heeft niets met ons te maken en wij niet met hem. (…) Want wat stelt dat dikke kereltje met zijn bel nu helemaal voor? Wat heeft hij te bieden? Santa Claus (Santa? Laat me niet lachen!) is de exponent van pure commercie: alleen de cadeaus tellen en soms vind ik die cadeaus zo weinig met geschénken te maken hebben. De enige mythe rond dat Kerstmannetje is dat hij met zijn rendierslee door de lucht (!) uit Lapland komt en dat een van zijn trekdieren een rode neus heeft, evenals zijn baas trouwens, door andere oorzaken. Deze Lap, vul zijn identiteit maar aan, heeft geen andere tekst dan: ‘Hohó!!’ En dan maar weer bellen dat het een aard heeft, in de Kalverstraat. Is Sint Nicolaas inwisselbaar? Kan een slap aftreksel van onze goede, oude bisschop het winnen? Wij dachten van niet! Alleen al omdat Sint en Piet zo prachtig kunnen dichten! Kan men, in gemoede, het sinterklaasfeest vergelijken met het Kerstfeest? Neen! Driewerf néén! De Sint hoort bij onze Lage Landen en de een of andere Anglo-Amerikaanse rakker kan niet en nooit tegen hem op.”

Trouwens, laat ons wel wezen, die dikzak is ook vestimentair geen concurrent voor Sinterklaas: “Hoe herkent een kind de Sint? Allereerst aan de mijter. In mijn kerk, vroeger een rooms-katholiek godshuis, staat nog steeds het antieke beeld van de Heilige Willibrordus, grondlegger van het christendom in de Nederlanden. Een rijzige figuur, terwijl hij in het echt vast niet méér mat dan anderhalve meter, want hij leefde en evangeliseerde van 685 tot 739 en toen hoefden volgroeiden nog geen speciale langemensen-bedden aan te schaffen. Uit lindehout gesneden, met de rechterhand zegenend. Hij heeft, wat we nu noemen, een soort schaduwbaard. En draagt uiteraard een mijter. De kindjes van de kerkgangers zien hem als Sinterklaas. Alleen door die mijter. Wij laten het lekker zo.” Maar dan is er natuurlijk ook nog de albe, “in de volksmond de sinterklazenjurk, (…) een lang, wit gewaad dat door priesters tijdens de misviering wordt gedragen.” En de cingel: “een lange koord met kwastjes, vanouds het symbool van kracht en zelfbeheersing. Dus nooit vergeten om te doen. U zult die kracht en zelfbeheersing nodig hebben.” En de handschoenen. En de stola. En de bisschopsring. En de baard. En de snor. En het haar. “Er zijn heel erg verschrikkelijke baarden en pruiken in omloop! Feesttroep die verboden zou moeten worden. Het is verstandig tijdig te informeren of u een klungel aan de kin krijgt, waarbij ik dringend aanraad meteen de goede maten door te geven: uiteraard uw lengte, maar vooral ook de hoofdmaat. Een te klein mijtertje op het knijtertje is een regelrechte ramp. O, ik heb beunklazen gezien in een soort minirok, hoog water in Scheveningen! (…) Een ‘dichte’ pruik is ideaal, maar in alle gevallen dient hij heel zorgvuldig te worden opgezet. Plakken hoeft niet, de mijter houdt alles op zijn plaats. Niet te veel naar voren, dat haar. Onder géén beding mag er een soort pony onder de voorkant van de mijter te zien zijn! Dit is een ernstig vergrijp, een doodzonde, een akelige dwaling waaraan zich alleen de allerergste amateurs, die nooit en nooit de Sint kunnen en mogen vertegenwoordigen, schuldig maken! Maar ik vertrouw erop dat u niet als een verklede malloot op pad wilt gaan.”

Een vertrouwen dat mijn oude kennis Jan ongetwijfeld niet zou geschonden hebben, net zoals hij alle verdere Hints voor sints uit zichzelf toepaste, maar waarvan het voor toekomstige hulpsinterklazen toch zeker geen kwaad kan ze eens door te lezen. Aan de “iets voor piets” had ik misschien nog wat gehad in mijn dagen als Zwarte Piet (geen roetvegen of kleurtjes voor de duidelijkheid, maar écht zwart), maar paardenknecht heb ik gelukkig nooit moeten spelen en tegenwoordig ben ik al gewoon blij van zo’n leuk boekje als dit te kunnen genieten.

Björn Roose
… (más)
 
Denunciada
Bjorn_Roose | Nov 23, 2023 |
Bij mijn vorige bespreking van een boek van Jos Brink, met name die van Blij blijven (https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2023/02/blij-blijven-jos-brink-boekbespreking.html), schreef ik: “Cursiefjes blijven voorlopig – en ik durf hopen ook nog langer, maar dat zal afhangen van wat ik op dat front nog allemaal aantref in kringwinkels en dergelijke – nog wel even een vast item in mijn boekbesprekingen, maar met deze Blij blijven ben ik op dit moment wel even aan het einde van de boeken in die categorie van Jos Brink gekomen. Niet dat er verder geen meer zijn – ik heb per slot van rekening eerder alleen nog maar zijn Stukje voor stukje (https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2021/06/stukje-voor-stukje-jos-brink.html) besproken -, maar ik heb er (nog) geen andere in mijn bezit. En dat ene andere boek dat ik van hem heb, Handboek voor hulpsinterklazen, het laatste boek dat hij schreef (hij overleed vooraleer hij de drukproeven kon overlopen), moet – los van het feit dat het niet in de categorie Cursiefjes valt – nog minstens wachten tot rond – uiteraard – Sinterklaas.”

Die “(nog)” stond daar echter niet voor niks. Het voornemen blijft dus nog steeds binnen hier en een paar maanden aandacht te besteden aan zijn Handboek voor hulpsinterklazen, maar sinds februari van dit jaar kwam ik bij verschillende gelegenheden toch nog een tweetal boeken van de auteur tegen: de bespreking van Made in Holland volgt een dezer maanden (nadat ik het gelezen heb dus), de bespreking van Allemaal poppenkast (al duikt Sinterklaas ook dáárin op) krijgt u bij deze. Met dien verstande dat ik u voor wat de introductie tot de auteur betreft graag verwijs naar eerder genoemde reeds gepubliceerde besprekingen, dat ik u niet (nog eens) ga uitleggen wat cursiefjes zijn en waarom een bundeling ervan nauwelijks te bespreken valt (al is het dan een genre dat tegenwoordig helaas veel minder beoefent wordt), en dat u – als u die vorige besprekingen gelezen hebt – sowieso al weet dat ik van oordeel ben dat Brink ter zake zeer bedreven was. Dat toonde hij ook met de vierenveertig stukkies in deze in 1981 bij Teleboek verschenen bundel weer aan.

Vierenveertig cursiefjes over Dierendag (nauwelijks een ding in Vlaanderen, maar wel in Nederland), kaal worden, advertenties, loodgieters, de natuur, nieuwsgierigheid, treinen, geloven, zijn oude school, het huwelijk, enzovoort, waarin hij niet alleen aantoont van vaak alledaagse situaties werkelijk een verhaal(tje) te kunnen maken, maar ook met taal speelt op een manier waarop bijvoorbeeld de ter zake veel bekendere Simon Carmiggelt (https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/search/label/Simon%20Carmiggelt) dat nooit of nauwelijks ooit heeft gedaan. Vondsten als deze zijn typisch voor Brink: “Op het gevaar af dat u gaat denken dat ik reeds op jeugdige leeftijd ernstig dement aan het worden ben, geef ik toe dat ik al koutend uren met mijn huisdier zoekbreng. Meestal helpt ze me eraan herinneren dat ik me ijlings naar de drankboer dien te reppen ten einde de voorraad whisky aan te vullen. Ze práát me als het ware naar de fles toe, want ze is een poes-alleen, dus slechts van mij kan ze een kater verwachten.” Vondsten als dié en humor op zijn eigen kap: “(…) alles wat bij andere mensen bijdraagt tot nóg meer geluk en warmte, haardrogers, polaroidcamera’s, elektrische tandenborstels en washandjesspanners, gaat bij mij binnen een week kapot, of ontploft al nog vóór ik het winkelpand heb verlaten. Dat kleeft aan me en ik ben eraan gewend. Ik weet dat ik de enige niet ben: je herkent lotgenoten op straat. Ze lopen met een lichtelijk slepende tred, afhangende schouders en een holle rug. Hun hele wezen straalt iets uit van: mij kan niks meer gebeuren, juist omdat álles hun gebeurt. Zo ben ik ook. Op het scherm en in het theater acteer ik een viefheid van jewelste, maar in werkelijkheid word ik onder mijn smoking overeind gehouden met hardleren korsetten en rugbaleinen, schoudervullingen en kin-ophouders. Zo draai ik de mensen een rad voor de ogen, en thuisgekomen zak ik als een monatoetje op de bedrand neer.”

Vondsten ook soms die wie de jaren tachtig, ten laatste negentig niet heeft meegemaakt, laat staan de jaren ervoor, weinig meer zullen zeggen: “(…) ik ken een man die kaal werd alleen omdat hij zich er druk over maakte. En nu loopt hij rond met een toupet. Dat wil zeggen, hij dénkt dat het een toupet is. Ik voor mij geloof al z’n leven dat de fabrikant hem laat rondlopen met een hoogpolige tapijttegel op zijn bol. Je ziet dan ook al op kilometers afstand dat het een haarstuk is. Het gloeit groen op in het zonlicht en het wipt op de vreemdste plaatsen.” Maar wie heeft de jongste jaren nog zo’n dooie rat op iemands hoofd gezien? Welke man doet nog moeite zijn kaalheid te camoufleren onder een moumoute? Of het moest een ontsnappingskoning à la Jevgeni Prigozjin zijn, die het dan nog niet eens deed (of doet, wie weet staat ie een dezer jaren op uit de doden) om die kaalheid te camoufleren, maar om volkomen onherkenbaar te zijn.

En vondsten uiteraard die ook een Hans Teeuwen had kunnen gebruiken. Want laat ons wel wezen: een baby aanduiden als “een gesmolten E.T.” is bijzonder grappig, maar van werkstukken uit de boetseerclub zeggen dat “men [ze] het beste kan aanduiden als buitenbaarmoederlijke zwangerschappen” óók. Of van jezelf dat je een “door een dronkeman in elkaar geprutst bouwpakket” bent, of “een mengsel van mierezuur én het apelazarus dat ik mij schrok”, of dat je “uitputtend de verschillen [had] moeten doornemen tussen trompetnarcissen, fluitnarcissen, trombonenarcissen en ammehoelanarcissen”.

En dan, tussendoor, verwijzingen waaraan je merkt dat Brink behalve aan rond hossen op de bühne ook aan het lezen van boeken deed. Waar M. Vasalis opduikt bijvoorbeeld, met haar ode Aan een boom in het Vondelpark: “Bomen worden ziek en moeten dood. Maar Vasalis is onsterfelijk.” Of zich toen al bewust was van de golf van politieke correctheid die op gang aan het komen was: “We zongen eveneens een tekstje over een negerjongetje dat opzien baarde en van wie werd verondersteld dat zijn moeder hem nimmer hoefde te wassen, wat ons reuze gemakkelijk leek. Met dat soort liedekens hoef je vandaag de dag niet meer aan te komen, gezien onze zeer gemengde bevolking.” Of van de “specialisten”-praat waarmee “gewone” mensen aan de kant gezet worden: “‘O, Kareltje z’n plakboek…’ ‘Wij spreken liever van scrapalbum. Kijk, meneer eh… Bastenaken. Binnen het primaire kader van het basisonderwijs vindt een individualiserende planning plaats. Ik ben de man in het veld en u bent de exogene factor. Ouders, het gezin, vormen het supporting team, nietwaar? Zij zijn, in hun interne consistentie, onze feedback.’” (Feedback die, zo merkte ik gisteren, inmiddels zelfs door N-VA-gezinde leerkrachten niet meer aanvaard wordt als het bijvoorbeeld over seksuele opvoeding bij kleuters gaat, want de eindtermen gaan boven wat de ouders daarvan denken). Of dat hij af en toe niet zo héél ver van Carmiggelt staat, bijvoorbeeld als er een leurder aan zijn deur staat: “Ik had natuurlijk onmiddellijk moeten roepen: ‘Gaat heen rare oude man!’ of iets van gelijke strekking. Ik ben daar te laf voor. Ik fluisterde daarentegen: ‘Nou meneer, dat loekt goed!’” Of als hij iets oneetbaars te eten krijgt: “Als toetje had de schat een goedbedoeld mokkapuddinkje vervaardigd, met zelfgebakken strooisel erop. Van gebrande suiker. Het leek wel glas. Ik had net zo goed een bierpul kunnen verbrijzelen en naar binnen proppen. En lafaard als ik ben, riep ik voortdurend dat het héérlijk was. Vandaar die tweede uitnodiging.” Niét op Carmiggelt lijken, zou in dat geval natuurlijk het eerlijkste zijn, maar dan zou je verder ook geen verhaal te vertellen hebben. En laat mij eerlijk zijn: als Brink het heeft over nooit open doen als er gebeld wordt, geen ramen lappen, en gepruts met contactlijm, dan sta ik op mijn beurt niet ver van Brink…

Björn Roose
… (más)
 
Denunciada
Bjorn_Roose | Sep 16, 2023 |
Cursiefjes blijven voorlopig – en ik durf hopen ook nog langer, maar dat zal afhangen van wat ik op dat front nog allemaal aantref in kringwinkels en dergelijke – nog wel even een vast item in mijn boekbesprekingen, maar met deze Blij blijven ben ik op dit moment wel aan het einde van de boeken in die categorie van Jos Brink gekomen. Niet dat er verder geen meer zijn – ik heb per slot van rekening eerder alleen nog maar zijn Stukje voor stukje (https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2021/06/stukje-voor-stukje-jos-brink.html) besproken -, maar ik heb er (nog) geen andere in mijn bezit. En dat ene andere boek dat ik van hem heb, Handboek voor hulpsinterklazen, het laatste boek dat hij schreef (hij overleed vooraleer hij de drukproeven kon overlopen), moet – los van het feit dat het niet in de categorie Cursiefjes valt - nog minstens wachten tot rond – uiteraard – Sinterklaas.

Jammer, maar dat laat niet weg dat ook déze bundeling – ze bevat welgeteld vijftig stukjes – weer goed is voor véél glimlachen en een ruime hoeveelheid schaterlachen. Brink schrijft in het laatste stukje van deze bundeling, Horen, zien en schrijven genaamd, “ik verzin nóóit iets”, maar het andere deel van de uitspraak staat dan wel weer garant voor veel leesplezier: “Ik creëer alleen maar kaders waarin ik bepaalde gebeurtenissen kan plaatsen”. Veel van de stukjes zijn bijzonder ‘situationeel’, dus dat kader is allesbehalve slecht gecreëerd.

Bijvoorbeeld dat over “Noevèl Kwisien” (Uit eten): “Het huis mijns Vaders heeft vele gangen, moet de restaurateur hebben gedacht, want evenals aan de woorden van onze bijna-vriendin kwam aan de golf van noevelle heerlijkheden schier geen einde. Nu eens werd er een oester met een muskaatdruif, guitig erbovenop bevestigd, op een bord van anderhalve meter doorsnee geserveerd door wel drie obers, dan weer kreeg ik onder mijn verbaasde snuitje een keukenplank, waarop men een rood slablaadje met een aardbeitje en een zilverui ontwaarde. Na gang veertien, een zalmmoesje waarvan mijn poes een rolberoerte van het lachen zou krijgen, stierf ik nóg van de honger en ik raakte duidelijk vermoeid door het beschaafd wegkanen van zoveel janklaassen. Want ieder gerecht diende met gejuich te worden begroet”. Het zal niet verbazen dat het met een stevige maaltijd… thuis eindigt.

Of Partijtje, dat over een gelegenheid met kaasbuffet handelt, een gelegenheid waar Brink zich duidelijk niet thuis voelt, iets wat ook de schrijver van de achterflap moet opgevallen zijn, want dít deel daarvan staat ook op die achterflap: “Ze hadden er echt hun best op gedaan. De tafel was tegen de muur geschoven en zuchtte onder tientallen modieuze kazen en manden vol geurig stokbrood. Nu ben ik niet zo’n gebruiker. Reeds na drie stukjes voel ik me als een beddekussen en ik kan ook nooit een schoon mesje vinden. Kaasversnaperingen zijn voor mij altijd een nogal homperige aangelegenheid, waarbij je dan ook nog verplicht bent rode wijn te drinken waarvan ik steevast zo duf word dat ik me het liefste zou uitstrekken tussen de Rochefort en de Emmenthaler. Maar dapper klodderde ik wat uitgelopen Brie op een kapje, dat me beter zou hebben gesmaakt met dik roomboter en suiker. Een dame, die natuurlijk zag dat ik stond te wrokken bij de scherpriekende overvloed, waarbij mijn gezicht al te duidelijk op eb stond, enterde me. Ik reorganiseerde ogenblikkelijk mijn gelaatsspieren, zoals de koningin dat doet wanneer de ambassadeur van een onvermoed bergvolkje zijn geloofsbrieven komt aanbieden”.

Waarmee je meteen bij een andere eigenheid van Brinks cursiefjes uitkomt: hij aarzelt zo mogelijk nog minder dan andere cursiefschrijvers om zichzelf te kakken te zetten. Bijvoorbeeld waar het de neiging betreft dingen kwijt te raken: “Het probleem beperkt zich natuurlijk niet tot vulpennen alleen. Ook bijzettafeltjes verdwijnen als een neut in een nachtwaker. Ik ben de grootste aansteker-afnemer van Nederland. Als ik mijn schoenen niet áánhoud in bed, zijn ze de volgende morgen gegarandeerd opgelost in het niets. Belangrijke brieven wandelen blijkbaar uit zichzelf het pand uit (…) Vele nuttige en dierbare zaken in mijn omgeving zijn onmiskenbaar vervaardigd uit zelfreizend bakmeel...” (uit Weg – die mooie woordspeling krijgt u er zomaar bij). Of – zo zie je maar dat Sinterklaas, net zoals bij Godfried Bomans (https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/search/label/Godfried%20Bomans), wel vaker opduikt bij Brink – dít in Beunklaas: “Eén keer beklom ik, toegezongen door tientallen schreeuwlelijkerds, mijn edel dier en lazerde er vervolgens aan de andere kant weer af. Een kniesoor die daarop let. Goed, het jonge volkje zal hebben bemerkt dat Sinterklaas een uiterst modern onderbroekje droeg, maar na het Tweede Vaticaans Concilie kijkt niemand daar meer van op. De rekeltjes veranderden wél ogenblikkelijk het repertoire. Midden in het eerste couplet van ‘Zie ginds komt de stoomboot’ hieven de guitjes ‘Hoor de wind waait…’ aan, omdat mijn schimmel toch een beetje schrok en kennelijk last had van overmatige gasvorming. Ik wist dat ik op dat moment dezelfde klungelklaas was als die oplichter op mijn vroegere kleuterschooltje”. Ook over zijn vaders avonturen als heilige man heeft hij het trouwens, maar dan in Vallen. Terwijl hij in Punk verhaalt over zijn vestimentaire - en andere gewoonten toen hij veertien was: “Ik droeg schoenen die zo puntig waren dat ik alleen wanneer mijn vader kéék niet strompelde. Ik smeerde elke ochtend zeker een half pond reuzel in mijn kuif, zodat ik als een vleesgeworden Prittstift door het leven kleefde. Wij zaten met een nieuwe spijkerbroek in bad om het ding zo nauw te krijgen dat je automatisch twee octaven hoger ging spreken. Maar nog wél met twee woorden. Ik meende dat mijn mode was uitgekristalliseerd tot het toppunt van verfijning en ik voelde mij omgeven door louter oude zakken, om wie ik meewarig moest glimlachen. Wisten ze véél, de sukkelaars in hun confectiepakken, met hun zes-tenen-schoeisel!”

Terwijl dat zichzelf te kakken zetten uiteraard niet belet dat hij dat ook met anderen doet. In Broek bijvoorbeeld: “Op weg naar een deftig advocatenkantoor, waar men voorwendt mijn radeloze pogingen tot het verkrijgen van enige gerechtigheid te begeleiden, mij na iedere vruchteloze bespreking wederom in de beerput van twijfels en wanhoop stortend terwijl de nota’s terzelfder tijd schaterend worden uitgeschreven, kwam ik tot de opluchtende ontdekking dat ik me drie kwartier in mijn voordeel had vergist”. Of in Begrafenis, al gaat het te kakken zetten hier eigenlijk twee richtingen uit: “Wij hebben een vriend die we nimmer zien. Daarom blijven de warme gedachten over en weer waarschijnlijk zo mooi op temperatuur”.

Ten slotte, behalve de spelletjes ermee (pakweg in Lief “Omdat het leven verder ging en ook ik plannen had in die richting”, in Kreunen op Kreta waar hij de Italiaanse “Laars” meer vindt lijken op “een steunkoos (…) waar de rek uit raakt”, of in de hele laatste alinea van Scheren) viel me nóg iets op aan Brinks taal: af en toe zitten er dialectwoorden in, ik durf aannemen Amsterdamse, die wel héél erg lijken op woorden uit mijn Westvlaamse dialect. “Schoeren”, bijvoorbeeld, voor schouders (in Stijf), of “leer” voor een ladder (in Getuige). Vooral door de toch niet geringe afstand tussen Amsterdam en West-Vlaanderen vind ik dat een opvallend fenomeen.

En dan toch nog wat over de inhoud. Altijd moeilijk om het daar over te hebben bij cursiefjes, maar het vermelden waard zijn toch in het bijzonder de stukjes Goed begin en Cirkel, die absoluut niet grappig zijn maar wel bijzonder mooi (wat dan ook de commentaar is die ik er bij noteerde), en stukjes als Kerstverhaal of (het titelverhaal) Blij Blijven waarin hij het heeft over de tol van de roem (kerstverhalen moeten schrijven midden in de zomer en op straat herkend worden of riskeren herkend te worden terwijl je daar niet echt naar op zoek bent). En natuurlijk ook die waarin hij zich “een kribbige sukkel” toont, een man die niet meer mee kan met zijn tijd, een rechtse rukkerd, zelfs al was hij ten tijde van het verschijnen van deze bundeling (in 1983) pas 41. Doktertje bijvoorbeeld, dat eindigt met deze paragraaf: “Ik ben naar huis gegaan en heb een neut genomen, want ik was toe aan wat geestelijke Bambix”. Of Tineke: “We spraken af in een etablissement in het centrum, waar de obers je niet verstaan, omdat ze goedkoper zijn dan Nederlandse”. Of Glasbak, waarbij het statiegeld als methode om glas uit de natuur te houden vervangen werd door glascontainers. Of Huishouden, over ‘de nieuwe man’. Of Alarm: “De brave burger van weleer dient [inbrekers, noot van mij] terug te meppen. Niet echt natuurlijk, want dan ben je strafbaar (jíj wel)”. Of Zomer… over het weer van vroeger en nu (of vroeger en nog vroeger, zo u wil): “Waar zou dat pestweer toch vandaan komen? Vroeger gaf je de schuld aan de atoombom, maar dat kan geloof ik niet meer. Het weer is in de wár en meer niet: campings spoelen leeg, strandstoelen uit Noordwijk worden teruggevonden op Ameland, het Kurhaus zit met een onderbezetting en de bioscopen draaien eindelijk met winst”. Een selectie die op zich al duidelijk kan maken dat deze cursiefjes op hun eigen manier tijdloos zijn…

Björn Roose
… (más)
 
Denunciada
Bjorn_Roose | Feb 7, 2023 |

También Puede Gustarte

Autores relacionados

Estadísticas

Obras
32
También por
3
Miembros
88
Popularidad
#209,356
Valoración
½ 3.6
Reseñas
9
ISBNs
35

Tablas y Gráficos