Imagen del autor
24 Obras 153 Miembros 8 Reseñas

Sobre El Autor

Obras de Gerard Bodifée

Met het oog op Mars (1997) 7 copias
Resonanties (1991) 4 copias
Algemene sterrenkunde (1977) 4 copias

Etiquetado

Conocimiento común

Nombre canónico
Bodifée, Gerard
Fecha de nacimiento
1946
Género
male
Nacionalidad
België
Lugares de residencia
Hove
Relaciones
Verboven, Lucette (echtgenote)
Biografía breve
Gerard Bodifée (° 1946) is doctor in de wetenschappen. Hij verrichtte onderzoek op het gebied van het ontstaan van sterren en de evolutie van sterrenstelsels. Zijn belangstelling gaat vooral uit naar de fundamentele wetenschappelijke en filosofische vragen die de mens zich stelt: Wat is de oorsprong en wat is de bestemming van het bestaan? Wat is de plaats van de mens in het geheel van de werkelijkheid? Hoe verhouden wetenschap en religie zich?

Hij heeft gewerkt in de industrie, in het onderwijs, in de administratie, in de media, en is op dit ogenblik zelfstandig auteur. Zo was hij leraar fysica en scheikunde in het algemeen secundair onderwijs, directeur van het Nationaal Planetarium, en wetenschappelijk journalist van de krant De Standaard. Hij gaf (en geeft) ook les op de volkssterrenwacht Urania, en is columnist bij het weekblad Knack. Hij richtte het Huis voor Filosofie op, in het kader waarvan hij cursussen geeft in binnen- en buitenland.

Hij publiceerde een twintigtal boeken over onderwerpen op het domein waar wetenschap, filosofie en religie elkaar raken.

Hij is gehuwd met Lucette Verboven.

Miembros

Reseñas

Het overkomt me intussen bijna voortdurend: boeken uit mijn kasten halen die op de een of andere manier verbonden zijn met een ander boek dat ik kort tevoren gelezen heb. Dat zou kunnen willen zeggen dat de onderwerpen waarover die boeken in mijn kasten gaan zeer beperkt in aantal zijn, maar dat is helemaal niet het geval. Wat Ruimte voor vrijheid, ondertitel De onvoltooide natuur en het menselijke initiatief, van Gerard Bodifée betreft, doet dat er eigenlijk ook niet toe: het boek waarmee het nauw verbonden is, WAAROM niemand kwantum begrijpt van Frank Verstraete en Céline Broeckaert, vond ik immers niet in m’n eigen kasten maar in die van de openbare bibliotheek. Dat laat echter niet weg dat ook in Ruimte voor vrijheid kwantumfysica ruimschoots aan bod komt.

Met dat verschil dat het in het boek van Bodifée niet het hoofdonderwerp is: dat hoofdonderwerp, en de reden waarom ik het op basis van de titel uitkoos om als volgende boek te lezen, is vrijheid. Ofte “datgene wat het leven”, dixit de achterflap, “het meest karakteriseert”. En volgens veel wetenschappers niet bestaat: “Wetenschap moet de nieuwe zekerheden opleveren en de wetten kenbaar maken waaraan mens en natuur gehoorzamen. De natuur, volgens de klassieke wetenschap, is een berekenbaar systeem waarvan de onderdelen wetmatig functioneren. Ook de levende wezens. Vrijheid is slechts een illusie.”

Maar zekerheid is dat ook: “Er blijken onbepaaldheden te bestaan in de natuur van de elementaire deeltjes, en een onverbreekbare samenhang tussen de waarnemer en het waargenomene. Exacte en objectieve kennis is daardoor uitgesloten. En waar de natuur complex is, verliezen de wetten hun eenduidigheid en laten ruimte voor vrijheid. In die speelruimte neemt het leven zijn initiatieven. Levende wezens zijn geen slaafse systemen, maar centra van instabiliteit, van niet-evenwicht, van opstand, en van een onvoorspelbare, scheppende activiteit.”

Waarmee de auteur van de achterflap (de inmiddels achtenzeventig jaar oude, maar ook nu nog steeds publicerende Bodifée zelf misschien?) een samenvatting heeft geschreven die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat, maar die ook nauwelijks wat zegt over de aard van het boek. In dit boek neemt Bodifée de lezer immers mee langs filosofen, wetenschappers, weer filosofen, en weer wetenschappers, vanaf de Chaldeeuwse sterrenkundigen in Mesopotamië tot nu, hun theorieën kort samenvattend, hun denkrichting analyserend, hun werk inpassend in of tegenstellend aan wat door andere wetenschappers en filosofen eerder is verkondigd, steeds met niets anders voor ogen dan op het einde van het boek uitmaken of vrijheid te combineren is met wat de wetenschap ‘weet’. Hij doet daar zo’n tweehonderddertig bladzijden over, passerend langs de newtoniaanse wetenschap, de kwantumfysica, de thermodynamica en een aantal andere zijsprongen, maar verliest nooit zijn lijn uit het oog en… laat intussen niet na ook schoonheid te scheppen in zijn teksten. Iets wat je al voelt van bij de eerste paragraaf: “Tussen zekerheid en onwetendheid ligt, als een eiland vol leven, de aarzeling. Uit het licht dat zonder argwaan de ruimte vult en uit het zand dat niets beseft, groeien onzeker de vreemde vormen van planten. Tussen wolken en vallende druppels zoeken vogels een onwaarschijnlijke weg. Waar het leven verschijnt, wijkt een eeuwigheid vanzelfsprekendheid.” Hoe mooi wou u het hebben? Zo mooi als zijn intro van de Homo sapiens misschien?: “Ongewone warmte waaide over de aarde, tienduizend jaar geleden, en voerde golven van dooi en regen aan. Als een vergeten belofte kwam vanonder sneeuw en ijs de klamme grond weer te voorschijn. Een ijstijd was ten einde. Wat nog leefde, herademde. Toen kwam de mens in opstand. Allang een opmerkelijke verschijning met zijn riskante rechtopstaande houding, trad Homo sapiens plots driester op. Hij keerde zich tegen de aarde die hem had voortgebracht maar hem nauwelijks het bestaan gunde. Hij nam zijn omgeving op, kritisch, wrokkig en vol ambitie. De oude jager weigerde zijn lot, weigerde het ongelijke gevecht en weigerde de vlucht. De mens die de ijstijd doorstaan had, die dieren sterker dan hemzelf overwonnen had, die het vuur beheerste, was in staat het oude patroon te doorbreken. En hij begon te twijfelen. Met zijn onderzoekende ogen en onbegrijpelijke gedachten sloeg hij alle zekerheden weg. De natuur die nooit betrouwbaar maar altijd vertrouwd was geweest, hield op een vast gegeven te zijn. Zij werd een decor om te doorbreken, om te slopen en te gebruiken. De rebellerende mens wrong zich los uit zijn oude rol, maar begreep niets. Hij kon bouwen en afbreken; wat zou hij laten staan? Hij kon spreken; wat zou hij zeggen? Hij was in staat te doden; wie zou hij laten leven? Bezeten van zijn macht, begaf de mens zich het oerwoud van mogelijkheden in. Nooit was een dier zo gevaarlijk. Het leven op aarde, dat al zoveel beproevingen had doorstaan, vergat ijstijden en zondvloeden en begon aan de uitvoering van een nieuw plan. Het had Homo sapiens voortgebracht en liet hem nu begaan.”

Het liet hem begaan, maar hij had zelf geen plan, en wist in essentie niet wat precies te doen met zijn vrijheid. Hij keek omhoog naar de sterren, iets wat slechts mensen schijnen te doen, en ontdekte zo – weliswaar na enige tijd – dat er zoiets als regelmaat en wetmatigheid lijkt te zijn. De dwaling die vervolgens vele eeuwen zou heersen, is dat die regelmaat en wetmatigheid alles beheerst. Een uitgangspositie van waar we met Bodifée vertrekken voor een reis langs Democritos en Epicurus, langs Lucretius en de stoïcijnen, langs Sextus Empiricus en Thomas van Aquino, langs Dürer en More, langs Nicolaas van Cusa en Giordano Bruno, langs Galileï en Bacon, langs Copernicus en Kepler, langs Hobbes en de rationalisten, enzovoort, tot bij Isaac Newton en Christiaan Huygens en hun tegengestelde theorieën over de aard van licht. Tegengestelde theorieën die veel later, door de kwantumfysica zouden uitgeklaard worden, maar slechts ten koste van wat de auteur “het newtoniaanse denken” noemt, ten koste van de zekerheden. Wat immers “verloren ging in deze [newtoniaanse, noot van mij] natuurkunde, is wat aan de oorsprong ervan ligt: de menselijke vrijheid. Elke handeling van elk levend wezen is te herleiden tot fysische wisselwerkingen, bepaald door onontkoombare interacties tussen atomen en moleculen. Diep in de complexe mechanismen van het lichaam spelen zich dezelfde processen af als in alle substanties, van het zand in de aardkorst tot de gasvormige sterren. Wat mensen doen of laten, denken of ondernemen, wordt herleid tot het verloop van atomaire processen. Er bestaan dan geen initiatieven, geen keuzen en geen wil meer, alle gebeurtenissen volgen elkaar op in een ondoorbreekbare ketting van oorzaak en gevolg, overeenkomstig het newtoniaanse schema. De handelingen die we stellen, zijn de voorvallen die ons overkomen. Door de zintuigen zijn we op de hoogte van wat we verrichten, meer niet. We zijn getuige, slachtoffer eventueel, van wat ons overkomt, maar niet verantwoordelijk. Schuld bestaat niet, beloning is zinloos. Iemand verwijten dat hij zich niet behoorlijk gedraagt, is als een klok verwijten dat zij de tijd niet juist aangeeft. Alles wat mensen ondernemen, ten goede of ten kwade, is onvermijdelijk.”

“Dat is de klare en ondraaglijke boodschap”, voegt Bodifée daar even later aan toe, deze wetenschap “verwerpt de mens en alles waaraan hij waarde hecht. Zij geeft hem zelfs geen antwoord op zijn vragen. Zij ontkent de vraag.” En zij ondergraaft meteen haar eigen fundamenten: “Twijfel, vrijheid en initiatief als grondslagen van een wetenschap die slechts determinisme predikt! Plaatst de wetenschappelijke onderzoeker zichzelf en zijn gedrag dan buiten de werkelijkheid die hij bestudeert? Hoe kan hij twijfelen aan zijn opvattingen, als het slechts de enige mogelijke zijn, noodzakelijk veroorzaakt, zoals alles, door de omstandigheden van dat ogenblik?”

Hoe weinig verschil ook is daar te vinden met een zekere vorm van religie… “Hoe zou de mens in staat zijn uit vrije wil te kiezen tussen alternatieven, als God in zijn onbegrensde kennis van verleden en toekomst, reeds weet hoe de keuze zal uitvallen? Die ‘keuze’ ligt dan bij voorbaat vast. De mens kan slechts uitvoeren wat in de goddelijke kennis al aanwezig is. Maar hoe kan God de mens verantwoordelijk stellen als hij hem geen keuze laat? Waarom zou hij straffen of belonen? Waarom draagt hij op het goede te doen en het kwade te laten? Waarom de bergrede?” Een serie vragen die de filosofen van toen, bijvoorbeeld Baruch Spinoza, om een of andere reden niet zagen: “Goddelijke almacht of niet, voor vele filosofen had de idee van een menselijke vrije wil een onaantrekkelijk aspect, alsof zij een ‘gat’ laat in een voor de rest samenhangend heelal, alsof zij een onberekenbaarheid invoert in de natuur die haar op losse schroeven zet, alsof zij zou betekenen dat de schepping niet ‘af’ is.”

Maar al dat gezoek naar zekerheden moest dus leiden tot onzekerheden: “Nieuwe successen hebben het bouwwerk van de newtoniaanse natuurkunde hoger opgetrokken maar tegelijk onderaan de fundamenten weggenomen. Het monument van driehonderd jaar is niet ingestort, wankelt zelfs niet, maar zweeft. Voor wie nog droomt van de oude idealen, is de fysica onherkenbaar veranderd”. Beginnend met de thermodynamica, die kort samengevat aantoonde dat alle machines slecht lopen en zullen blijven lopen, en verder gaand met de kwantumfysica, “een produkt van de twintigste eeuw, haar meest fascinerende geschenk wellicht aan de volgende.” En langs figuren als William Thomson (de latere lord Kelvin) en Sadi Carnot, Rudolf Clausius en Henri Poincaré (wiens theorama zo ongeveer stelde dat “een leeggelopen fietsband (…) vroeg of laat vanzelf weer [zal] vollopen”), Ludwig Boltzmann en Josiah Gibbs, komen we bij Charles Darwin terecht. Een zijsprongetje – dat gebeurt nu eenmaal in de evolutie – maar wel een nuttig in dit verband: “Op het einde van de negentiende eeuw beschikt de wetenschap over twee evolutietheorieën, één voor de organische en één voor de anorganische materie, die elkaar flagrant tegenspreken. Al bestaan organische en anorganische stoffen uit dezelfde atomen en zijn ze onderworpen aan dezelfde wetten van de materie, ze evolueren in tegengestelde zin; de ene naar toenemende orde, de andere naar toenemende wanorde. (…) Een levend wezen is niet in evenwicht met zijn omgeving. Chemisch wijkt het er volkomen van af, en het moet zich op actieve wijze in stand houden. Ook als in de omgeving geen veranderingen optreden, is het voortbestaan van het levend wezen nooit verzekerd. Het wordt niet echt geduld, het moet zich voortdurend weren tegen spontane afbraakprocessen. Een kristal laat zijn omgeving met rust; een levend wezen is in opstand en gebruikt het milieu als reservoir waaruit het zijn voedsel en energie put en waarin het zijn entropie dumpt. Uiteindelijk komt een ogenblik waarop het, vermoeid of aangetast, begeeft. De afbraak treedt dan snel in en het evenwicht met de omgeving wordt hersteld. De afbraak is verklaarbaar door de thermodynamica van Clausius en Boltzmann. Maar het verzet ertegen, de inspanningen om een eigen weg te volgen, bergopwaarts, en niet weg te glijden in het dal waar alles tot rust komt, blijven mysterieus.”

Verder op weg dus. Met de kwantumfysici. Die ik hier en daar beter begrijp nu ik al voor de tweede keer in een paar weken een boek over dat onderwerp gelezen heb. Max Planck, Ernest Rutherford, Niels Bohr, Albert Einstein, Louis de Broglie, Max Born, Erwin Schrödinger, en zovele anderen die ik ook al de revue zag passeren in Waarom niemand kwantum begrijpt brengen ons tot conclusies die “meer dan ooit (…) schokkend [zijn]. De werkelijkheid wacht om werkelijkheid te worden tot iemand toekijkt. De materie wordt pas zeker van zichzelf als zij betrapt wordt. De natuurkundige, die aannam dat hij de natuur als neutrale getuige observeert, ontdekt zijn betrokkenheid. Hij kan niets doen, zelfs niet toekijken, zonder de gebeurtenissen een beslissende wending te geven. (…) De hele klassieke, rationele wetenschap is echter gebaseerd op de hypothese dat de uitwendige voorwerpen reëel bestaan en dat de verschijnselen hun eigen verloop kennen, onafhankelijk van een waarnemer. Het succes van de newtoniaanse wetenschap steunde op die evident geachte onderstelling, haar falen op het subatomaire vlak eveneens.” En “het kan waar of niet waar zijn dat quantummechanische onbepaaldheid aan de basis ligt van de biologische vrijheid, maar het kan niet ontkend worden dat het loutere bestaan van een fysische onbepaaldheid verregaande filosofische consequenties heeft. Ook in verband met de kwestie van de vrije wil. De newtoniaanse natuurkunde sloot elke vorm van vrijheid uit omdat determinisme en vrije keuze met elkaar niet te verzoenen zijn. De quantummechanica biedt voor een biologische vrijheid wellicht geen verklaring, maar neemt het obstakel weg van een absolute onverenigbaarheid met de natuurkunde. Als de natuur door niet meer dan waarschijnlijkheden bepaald is en de waarnemer met zijn tussenkomst beslissend ingrijpt, kan het cartesiaanse principe van een autonoom en wetmatig lopende materiële werkelijkheid niet langer volgehouden worden. Natuurprocessen zijn dan gekoppeld aan de intenties van de waarnemer. Ligt het initiatief voor wat zich in de natuur afspeelt dan ook niet, tenminste ten dele, bij het bewuste, kennende wezen?”

‘Onward, my noble steed’, denkt een Bodifée dan, wat is er voorbij of naast de kwantumfysica? De chaos, zo blijkt, of toch de chaostheorie, een theorie die zijn oorsprong kende in het erfgoed van Isaac Newton, de theoretische mechanica. Die bleek uiteindelijk al in de soep te draaien als er sprake was van méér dan twee ‘lichamen’, bijvoorbeeld planeten. Zó erg in de soep, dat de theoretische mechanica “op dat ogenblik haar deterministische karakter [verloor]”, terwijl net dat deterministische karakter haar basis was. Terwijl de baan van twee interagerende lichamen wél perfect te berekenen is, is dat met drie (of uiteraard meer) lichamen niet meer het geval. Je kan ze “met behulp van een mathematische uitdrukking van een eindig aantal termen nooit exact (…) weergeven. Enkel benaderingen zijn mogelijk. (…) De droom van een wetmatig perfecte kosmos valt in scherven.” En verder: “Een minieme afwijking kan aangroeien tot buitensporige afmetingen en op die manier beletten dat uit een waargenomen begintoestand de verdere evolutie van het systeem wordt voorspeld. (…) Als onmerkbaar kleine veranderingen in staat zijn een evolutie een totaal andere wending te geven, kan over het eindresultaat niets zinnigs meer gezegd worden. Het zal altijd weer anders zijn, zelfs in omstandigheden die bijna identiek zijn. Willekeur heerst dan in plaats van wetmatigheid, ook als niets dan welgedefinieerde wetten de evolutie besturen. Dat is chaos, ondanks, of dank zij, determinisme. (…) Chaos heerst overal. Chaos is daar waar de natuur in actie is. Maar chaos is niet zomaar wanorde. Orde gaat verloren als zich op één plaats veel niet samenhangende processen tegelijk afspelen, zoals wanneer de lucht trilt op alle toonhoogten tegelijk. Men hoort ruis. Alle tonen zitten erin, niemand herkent ze. Chaos is echter niet hetzelfde als ruis. Wat een natuurkundige onder chaos verstaat, is het onvoorspelbare gedrag van een deterministisch wetmatig processysteem, het complexe verloop van een eenvoudig proces. Zij lijkt een contradictie – de combinatie van wetmatigheid en onvoorspelbaarheid – en zij is altijd aangenomen een contradictie te zijn, maar zij bestaat waar chaos optreedt. Dat is de ontdekking van de jongste decennia. (…) Nooit zal het nog mogelijk zijn te hopen – of te vrezen – dat de toekomst voorspelbaar is. De natuurwetten lossen hun belofte niet in. Zij bieden de zekerheid niet waarvoor ze werden bedacht.”

En dan zijn we er bijna. Maar nog niet helemaal. Met de ontdekking van het DNA, ofte het molecule desoxyribonucleïnezuur, dook immers Een verrassende orde op, zoals de titel van hoofdstuk 10 luidt. DNA dat alles bepalend is voor hoe levende wezens er uit zien en functioneren, maar… zelf geen onveranderlijk gegeven is: “Het organisme zelf schikt door middel van chemische mechanismen binnen zijn cellen de atomen op zo’n manier dat de gerealiseerde DNA-structuur zinvol is voor datzelfde organisme (en voor zijn nakomelingen). Men zou kunnen zeggen dat het systeem gevormd door het DNA en zijn organisme deze schikking ‘gewild’ heeft. De biologische evolutie die naar deze configuratie van atomen geleid heeft en haar door overerving bestendigt (op mutaties na), heeft deze mogelijkheid blijkbaar ‘gekozen’. Maar willen en kiezen behoren niet tot de vermogens van moleculen. Binnen de moleculair-biologische interpretatie van het organisme, is deze terminologie onaangepast. (…) Misschien is de darwiniaanse evolutietheorie in staat een verklaring te bieden voor de ontwikkeling van het leven als een proces van toenemende zelforganisatie van de materie, maar waar kwamen de specifieke vormen en gedragingen vandaan? Toeval? Noodzaak? Of speelt er toch een wil?” Vragen waarop de, pas sinds de tweede helft van de vorige eeuw tot ontwikkeling gekomen, thermodynamica van niet-evenwichtssystemen (en dat zijn bijvoorbeeld stoomlocomotieven, maar ook wij) een antwoord kan bieden: “De natuur, althans de waarneembare natuur, gedraagt zich op de drempel van de instabiliteit wezenlijk onvoorspelbaar. De natuurwetten schieten te kort om het systeem een bepaald gedrag voor te schrijven; zij presenteren integendeel de bifurcatie. De natuur blijft als het ware ‘onvoltooid’; het systeem moet zelf een initiatief nemen over hoe het zijn gedrag zal voortzetten (…) Waar in open, niet-lineaire niet-evenwichtssystemen dissipatieve structuren optreden, vindt de natuur kwalitatief nieuwe vormen en gedragingen uit. Daar is de evolutie creatief en inventief. Wankelend op de drempel van interne instabiliteiten, speelt het systeem met mogelijkheden, probeert en selecteert het tot een half stabiel, half aarzelend nieuw regime de bovenhand krijgt (…) Waar de materie leeft, is zij vrij. Levende wezens zijn niet door specifieke hoedanigheden te karakteriseren, zij zijn zelfs niet echt te definiëren. Alles is mogelijk: de geniepige trucs van een virus om een ander zijn voortplanting te laten verzorgen, de fantasieloosheid van een bacteriekolonie, de grandioze stabiliteit van een sequoia, de vluchtigheid van een Ephemera vulgata, de ondoorgrondelijke bedoelingen van een reis naar Mars. Het zijn allemaal initiatieven van het leven. De concrete eigenschappen van de levensvormen zijn slechts de niet-noodzakelijke, niet-toevallige produkten van hun geschiedenis. Zij vormen het resultaat, niet van noodzaak, niet van willekeur, maar van keuzen.”

Nah goed, denken mensen dan die het allemaal toch nog een béétje in de hand willen houden, maar da’s dan toch allemaal zeer geleidelijk gegaan. En die geleidelijkheid toont toch aan dat die keuzes geen kwestie zijn van wil, maar van toeval. Ook daaraan twijfelt Bodifée: “Zijn alle realisaties van het leven wel te verklaren door een darwiniaans proces van moleculair schudden en ecologisch ziften? Ook het optische meesterwerk van een oog met regelbare lens? Ook de over veren en pennen voortlopende figuur van een pauwestaart? Ook het instinct van een vogel die weet hoe hij zijn nest moet bouwen met het oog op wat komt? Bij al deze complexe structuren geldt dat het bezit ervan pas voordeel oplevert als het een vergevorderde graad van perfectie bereikt heeft. Een toevallige mutatie die een onderdeel van een oog oplevert (een lens maar geen netvlies, of iets dergelijks), brengt geen enkel voordeel mee. Hoe kan zij geselecteerd worden? Het oog moet er vrijwel in zijn geheel zijn voordat het nuttig is. Eén enkele toevallige mutatie kan een dergelijke complexe constructie evenmin voortbrengen als één hamerslag een kant en klare auto uit een stuk plaatijzer kan slaan. Ofwel is het oog in afzonderlijke onderdelen ontstaan, maar dan moeten die stuk voor stuk overlevingswaarde gehad hebben. Dat vergt reeds een optimalisering van vele complexe factoren die niet van toevallige mutaties verwacht kan worden. Mensen, dieren en planten verraden een wil in wat zij doen. Ligt in de doelgerichte keuzen die zij maken, niet de verklaring voor de onwaarschijnlijke realisaties van het leven, eerder dan in de blinde mechanismen die binnenin de machine doen draaien? Een auto (en elk onderdeel ervan) is niet ‘ontstaan’, maar ‘gemaakt’. Hij beantwoordt aan een wil. Wie die wil bezat, heeft naar het doel toe gewerkt waardoor de gewenste structuur te voorschijn kwam.” Iets wat ook Darwin zélf, in zijn fameuze The Origin of Species dan nog, aan het twijfelen bracht, trouwens: “Aan te nemen dat het oog, met zijn weergaloos vernuftige inrichting om zijn brandpunt te regelen volgens de afstand, om zich aan te passen aan verschillende lichtintensiteiten, om te corrigeren voor sferische en chromatische aberratie, gevormd zou kunnen zijn door natuurlijke selectie, lijkt, moet ik toegeven, absurd in de hoogste graad.” Zo absurd dat hij, die nog steeds tegenover de mensen die geloven in ‘intelligent design’ gesteld wordt, een soort van... goddelijke hulp moest inroepen: “Zo ook, schrijft hij, moet het oog aanvankelijk een primitief orgaan geweest zijn, niet meer dan een plek van het lichaam die gevoelig is voor licht. Door een miljoenen jaren durend proces van geleidelijke veranderingen en selecties groeide het tot een geperfectioneerd beeldvormend orgaan. Daarbij moeten we aannemen” – daar komt ie – “dat een hogere macht steeds de minste veranderingen in het orgaan gadesloeg en er zorgvuldig deze uitkoos die een betere beeldvorming opleverden. ‘A power always intently watching…’ hield zich bezig met de sturing van het proces. De vader van de evolutieleer, die het boegbeeld zou worden van een wetenschappelijk atheïsme, roept een Schepper ter hulp om in te springen waar zijn theorie faalt.”

Een Schepper die dan niet op een paar dagen de mens, de dieren en de planten heeft gecreëerd, maar miljoenen jaren geduld heeft gehad om voortdurend naar toevallige mutaties te kijken en er de beste uit te halen. Een Schepper die dus behalve veel tijd ook weinig initiatief aan de dag legde, een Schepper die daarmee minder waarschijnlijk wordt dan die van Barbara McClintock, het bio-organisme zelf: “Door een langdurig onderzoek van de morfologie en chromosoomstructuur van de maïsplant, kwam Barbara McClintock erachter dat de chromosomen de invloed ondergaan van hun omgeving en dat daardoor niet alleen het DNA bepaalt hoe een organisme eruit ziet, maar dat het organisme ook mee bepaalt welke informatie het DNA bevat. McClintocks ontdekking is in strijd met het centrale dogma van de biologie dat stelt dat de genetische informatie in één richting stroomt: van het DNA naar het organisme, en niet terug. Haar conclusies herinneren aan de afgezworen opvattingen van Lamarck. Het zal onvermijdelijk geweest zijn dat deze vrouw haar onderzoek tegen onbegrip en weerstand van academische overheden in heeft moeten verrichten. Maar zij bracht uiteindelijk feiten aan het licht die de juichende darwinisten en moleculaire biologen niet zagen. De erkenning kwam in 1983 toen McClintock voor haar werk de Nobelprijs Geneeskunde ontving. Zij was toen 81.”

“Er is geen programma bekend”, besluit Bodifée na dat alles, “niet in de genen, niet in de hersenen, niet in het milieu, dat een mikkende hand haar doel oplegt. Men kan authentieke intentionaliteit in levende wezens slechts ontkennen op straffe van een radicale miskenning van de realiteit zoals die ervaren wordt. Een uitleg louter op basis van genetisch bepaalde instincten, hormonale stimuli, neurofysiologische reflexen en andere causale processen, is in zijn extravagantie volstrekt onbevredigend, en bovendien niet effectief. Geen enkele theorie op die basis is in staat haar opzet waar te maken door het gedrag van een levend wezen te voorspellen. Geen enkele theorie tout court is in staat de levensgedragingen te voorspellen, omdat wezenlijke onbepaaldheid en keuzemogelijkheid eraan ten grondslag liggen.” En: “De originaliteit van de menselijke initiatieven overtreft alles wat elders in de natuur ondernomen wordt. De grotschilderingen van Lascaux, de kosmologie van Hipparchos of de études van Chopin zijn ontstaan vanuit andere inspiraties dan die van een niet-lineair antwoord op een chemische of mechanische fluctuatie (…) Het zijn niet de kleurstoffen op de grotwanden van Lascaux, de stand van de sterren, of de snaren in Chopins piano die uit zichzelf deze realisaties hebben voortgebracht. De mens heeft er zijn inspiraties in uitgedrukt, en daartoe de natuurelementen naar zijn hand gezet. Hier manifesteren zich niet meer enkel efficiëntie of overlevingswaarde als gekozen doelen, maar andere waarden, die we schoonheid noemen, of geluk, of waarvoor we geen woord hebben. Doelgerichtheid wordt hier wilsmatigheid.”

“Deze vrijheid is zijn voorrecht”, voegt de auteur daar nog aan toe, “maar legt het gewicht van de wereld op zijn rug. Hij kan niet meer neutraal zijn, maar hij kan ook de consequenties onvoldoende overzien van wat hij doet. Het is zijn ongeluk en zijn grootsheid (…) Als complexe onbepaaldheid, als doelgerichtheid zonder doel, bestaat de mens enkel door zijn niet-bestaan. Een steen is áf, een mens moet op elk ogenblik beginnen aan zijn bestaan. Hij is het meest vrije voortbrengsel van de materie en daardoor het onvoltooide ervan. In hem is de natuur minder zelfzeker dan ooit en meer dan ooit op zoek naar haar afwerking. De mens weegt, oordeelt, beslist en verandert. Hij is de onzekerheid en plasticiteit van de wereld. (…) Het nieuwe van de mens is niet dat hij vernieuwt, niet dat hij zich ontwikkelt ten koste van andere soorten, niet dat hij het milieu transformeert en voor eigen voordeel aanwendt. Dat is oud en karakteristiek voor wat leeft. Het specifieke van de mens is dat hij criteria hanteert die niet langer beantwoorden aan biologische normen. Waar de mens als mens optreedt en zich niet slechts door een biologische erfenis laat leiden, zijn de ‘humane waarden’ zijn motieven. Die overstijgen de biologische functies of zijn er zelfs in strijd mee. Dat is het nieuwe. (…) Het menselijke is het on-biologische van de mens. Het manifesteert zich in wat hij doet als hij zijn biologische natuur doorziet, tart, negeert, gebruikt of verwerpt. Het manifesteert zich in Goethe die, met zijn beide handen aan de balustrade, de kathedraaltoren van Straatsburg beklimt om zich te oefenen tegen zijn hoogtevrees. ‘Onnatuurlijk’ menselijk is Socrates die de gifbeker kiest boven bevrijding uit de gevangenis, en de taoïst die in ascese de voltooiing zoekt van het leven. In zijn onredelijkheid en bezorgdheid onderscheidt de mens zich van de vóór-menselijke natuur. Vogels zingen, maar zij componeren niet, repeteren zelfs niet. Katten berekenen hun sprong, maar niet de loop van de planeten. Bijen leggen een wintervoorraad aan en planten slaan zetmeel op, maar verhandelen hun waar niet. Vele dieren beschermen liefdevol hun jongen, maar geen jong zorgt ook voor zijn oudgeworden ouders.”

Een mens zou er bijna van vergeten wat hij aan ‘prestaties’ van die fantastische mens allemaal rond zich ziet, maar – en daar zit toch wel een minpuntje in het verhaal – dát is volgens Bodifée dan weer niet te wijten aan de vrijheid waarvoor de mens de ruimte heeft: “Vaak richt hij zich weer naar de nog altijd vertrouwde en nog bruikbare orde van de animale natuur. Hij is amper een paar duizend jaar oud, Homo ethicus, en heeft de tijd nauwelijks gehad te groeien. In hem is het dier niet dood dat hij miljoenen jaren geweest is. De natuur met haar darwiniaanse reflexen die hij diep in zijn gedachten verwerpt, zit dieper nog in zijn genen verankerd. Telkens hij, uit onmacht, uit opportunistische keuze of uit onverholen voorkeur, zijn ethische doelstellingen niet kent of niet kiest en de biologische mechanismen vrij spel laat, vecht en moordt hij, voert hij oorlog en laat opnieuw oude wetten van macht en geweld regeren. Dan is de mens met zijn bovenmaatse technische middelen het meest gruwelijke wezen dat ooit in de biosfeer te keer ging. Dan verwoest hij wat hij heeft opgebouwd en leeft zich uit in perverse minachting voor het eigen leven.” Wie daarvan de bewijzen wil zien, kan naar de nieuwsberichten luisteren. De snaren die bespeeld worden als het om Oekraïne gaat of om Gaza zijn niet die van een piano. De lokroep die verspreid wordt, is niet die van de vrijheid: dit boek van Gerard Bodifée is letter voor letter meer dan het lezen waard, maar de mensheid heeft nog veel te leren over het gebruik daarvan.

Björn Roose
… (más)
 
Denunciada
Bjorn_Roose | otra reseña | May 13, 2024 |
Weer een typische Bodifée: altijd een interessante thematiek, filosofisch mooi gesitueerd, gevolgd door een exploratie over hoe grote denkers daar vroeger over dachten, dan een poging om een en ander deugdelijk wetenschappelijk te funderen, om uit te komen bij een bevlogen slotconclusie met spirituele en mystieke trekjes. In dit boek past Bodifée dit procédé toe op het wel zeer moeilijke concept van "de tijd" (dat hij ook al in zijn vorige "Tot bestaan bestemd" uitvoerig behandelde). Dat levert andermaal zeer boeiende inzichten op, al moet ik toegeven dat dit keer het wetenschappelijke gedeelte, met zijn wiskundige formules en erg talloze grafieken, een ietsje boven mijn pet ging.

Maar de laatste hoofdstukken zijn dan weer heel anders: Bodifée waagt er zich aan een geheel eigen Teilhard de Chardin-achtige visie op de evolutie van het universum, en hij spiegelt er een toekomstperspectief voor waarin een perfecte kennis van het verleden en de toekomst mogelijk is, de tijd dus wegvalt en de mens in een toestand van "volkomenheid" belandt. Daarmee beweegt hij zich voluit op het niveau van de spiritualiteit. Eigenlijk had hij het al in zijn ondertitel aangekondigd: dit boek gaat evenzeer over de tijd als over de eeuwigheid. Over beide noties schrijft Bodifée knappe dingen, maar ze blijven even ongrijpbaar als tevoren.
… (más)
½
1 vota
Denunciada
bookomaniac | Jul 2, 2013 |
De auteur zet zich af tegen het geloof dat door de kerk wordt naar voren geschoven: verstard, onwaarheid. Keuze voor tabula rasa, maar met uitgangspunt: mens is goed en vrij.
Daarna formulering eigen geloof in twaalf hoofdstukken. De eerste zijn vrij algemeen (de wet, de waarheid, God ed). Het middenstuk is een religieuze interpretatie van de wereld volgens de laatste wetenschappelijke kennis. En de slothoofdstukken diepen de christelijke religie uit.
Vooral dat slot is teleurstellend en haakt nauwelijks vast in het vorige. Uiteindelijk draait het geheel uit op het begin: de verstarde kerk.

Qua stijl heeft het boekje meer weg van de Pensées van Pascal, ook in het gebrek aan samenhang. Bodifée kan de verwachtin¬gen duidelijk niet waarmaken.
… (más)
 
Denunciada
bookomaniac | Sep 24, 2010 |
Eerste grote werk van Bodifée. Meeslepend geschreven
Kernvraag: het vreemde is de schijnbare tegenstelling tussen leven en materie; antwoord: volgens een recente wetenschappelijke theorie kan leven ontstaan uit materie (vrijheid, creativiteit zitten in materie); er is geen echt bewijs, maar de theorie maakt het wel begrijpelijk. Door Bodifée worden daar wel zwaarwichtige, filosofische conclusies aan verbonden
1. evolutie van het leven is volledig onbepaald, alles had steeds anders kunnen lopen, op elk moment
2. wetenschap is niet meer een verzameling van zekerheden, wel van waarschijnlijkheden en onbepaaldheden
Opvallende kritiek van het modieuze ecologisme, en dan vooral de evenwichtstheorie (de aarde is er juist door niet-evenwicht)
… (más)
 
Denunciada
bookomaniac | Sep 24, 2010 |

Estadísticas

Obras
24
Miembros
153
Popularidad
#136,480
Valoración
½ 3.4
Reseñas
8
ISBNs
25

Tablas y Gráficos