PortadaGruposCharlasMásPanorama actual
Buscar en el sitio
Este sitio utiliza cookies para ofrecer nuestros servicios, mejorar el rendimiento, análisis y (si no estás registrado) publicidad. Al usar LibraryThing reconoces que has leído y comprendido nuestros términos de servicio y política de privacidad. El uso del sitio y de los servicios está sujeto a estas políticas y términos.

Resultados de Google Books

Pulse en una miniatura para ir a Google Books.

Cargando...
MiembrosReseñasPopularidadValoración promediaConversaciones
1411,441,639 (4)Ninguno
Ninguno
Cargando...

Inscríbete en LibraryThing para averiguar si este libro te gustará.

Actualmente no hay Conversaciones sobre este libro.

Traditioneel begin ik de bespreking van een boek van een auteur waarvan ik nog nooit eerder een boek besproken heb met een voorstelling van de auteur in kwestie. Dat lijkt bij een beroemdheid als Friedrich (von) Schiller nogal lullig, maar ik zal het toch maar even doen: Johann Christoph Friedrich Schiller, zoals hij voluit heette, werd geboren in 1759 in Marbach am Neckar (gelegen op de lijn tussen Heilbronn en Stuttgart) en overleed in 1805 te Weimar (vooral bekend vanwege de associatie met een gefaalde republiek en rechts van Erfurt te vinden). Hij “geldt”, dixit Wikipedia, “als een van de grotere literatoren in de Duitse geschiedenis”, werd in 1792 tot ereburger van Frankrijk benoemd, in 1802 verheven in de Duitse adelstand, en is zélfs voor wie nog nooit een boek gelezen heeft bekend van zijn Ode an die Freude, een lofdicht geschreven voor een vrijmetselaarsloge. Die, die Ode dus, werd namelijk door Beethoven op muziek gezet en verwerkt in de finale van zijn Negende (en tevens laatste) Symfonie. Die doorgaans óók niet echt bekend is bij mensen die nooit wat lezen, maar dankzij de Raad van Europa toch weer wel: dat “Freude, schöner Götterfunken, / Tochter aus Elisium, / Wir betreten feuertrunken, / Himmlische, dein Heiligthum. / Deine Zauber binden wieder, / Was die Mode streng getheilt / Alle Menschen werden Brüder, / Wo dein sanfter Flügel weilt” dat tegenwoordig als Europees volkslied moet dienen (ja, dat hebben we), is namelijk de versie die Herbert von Karajan (de stouterd) op verzoek van die Raad van Europa heeft “gearrangeerd” (al heeft Rowan Atkinson ze ook niet slecht “gearrangeerd” https://www.youtube.com/watch?v=oWGZdYNpaSo, natuurlijk).

Behalve dat moest Schiller, om “als een van de grotere literatoren in de Duitse geschiedenis” te kunnen beschouwd worden door Wikipedia, uiteraard nog wel een paar andere dingen schrijven. De Geschichte des Abfalls der vereinigten Niederlande von der Spanische Regierung, bijvoorbeeld, die hem een niet-betaalde job als professor aan de universiteit van Jena opleverde, maar ook, dixit wederom Wikipedia, “belangrijke werken over de Dertigjarige Oorlog, Wallenstein [Albrecht dus, noot van mij], Jeanne d’Arc, de Maagd van Orleans, Maria Stuart en Willem Tell”. En natuurlijk de verhalen in deze van een bijzonder originele titel voorziene bundel, Verhalen.

Waarbij ik vooraleer verder te gaan, graag even vermeld dat die originele titel niet de énige sterke prestatie is die Uitgeverij Het Spectrum (tegenwoordig Unieboek/Het Spectrum) met deze editie uit 1981 geleverd heeft: de fysieke samenhang van het boekje (zo’n 170 bladzijden in pocketformaat, zij het in een klein lettertype) bleek namelijk een stuk minder te zijn dan die tussen de verhalen. Waar Het filosofisch gesprek uit De geestenziener (Das philosophische Gespräch aus dem Geisterseher) een uitgebreidere versie vormt van… het filosofische gesprek in De Geestenziener, een interessante geschiedenis uit de papieren van de graaf van O*** (Der Geisterseher, eine interessante Geschichte aus den Papieren des Grafen von O***) en Een speling van het lot (Spiel des Schicksals) zogenaamd een fragment uit een ware geschiedenis is, viel het boekje bij het omslaan van elke bladzijde wat verder uiteen. Ik heb na lezing dus in essentie een bundel losse bladen met een kaft errond over en ik heb er een absolute hekel aan als uitgeverijen zo’n technisch prutswerk verkopen.

Maar goed, ik heb geprobeerd die ergernis niet in de weg te laten staan van m’n leesplezier en moet zeggen dat ik dat toch wel beleefd heb aan deze bundel Verhalen, die behalve de reeds genoemde exemplaren ook nog Misdadiger door verloren eer (een ware geschiedenis), Een grootmoedige handeling uit de jongste geschiedenis (volgens Schiller in de tekst trouwens óók al “waar”), en De hertog van Alva tijdens een ontbijt op het slot te Rudolstadt in het jaar 1547 omvat. Zelfs al is de bundel een beetje – ik blijf maar kritiek leveren – een ratjetoe: De hertog van Alva tijdens een ontbijt op het slot te Rudolstadt in het jaar 1547 is amper langer dan de titel (tweeënhalve bladzijde); Een grootmoedige handeling uit de jongste geschiedenis eveneens (exact even lang als voornoemde hertog van Alva); bij Een speling van het lot ontgaat het me volkomen uit welke ware geschiedenis deze dan een fragment zou zijn; Het filosofisch gesprek uit De geestenziener is (zoals gezegd) óók al een fragment (maar dan één met een hele hoop extra’s); en De geestenziener zelf… werd door Schiller nooit voltooid.

Wie verwacht in deze bundel volledige verhalen van enige lengte te lezen, komt dus enigszins bedrogen uit, maar de lezer komt er ook al snel (denk ik dan) achter dat het Schiller absoluut niet daarom te doen was. Al deze verhalen zijn als dusdanig verpakte filosofische verhandelingen: Schiller beschouwde zichzelf als “historicus”, maar dan eentje met als taak, aldus vertaalster Ingeborg Lesener, “de lezer inzicht [te] geven in de causaliteit van criminele [of andere, noot van mij] handelingen. Schiller beschrijft (…) de uiterlijke omstandigheden die de misdadiger [of andere hoofdrolspeler, noot van mij] steeds dieper in het verderf storten en de processen die hem tot zijn daden motiveren”. Iets wat sinds een aantal decennia een courante praktijk is voor de rechter – “hij heeft een slechte jeugd gehad, meneer de juge” –, maar het toen nog niét was en bij Schiller niet zozeer gericht is op vrijspraak (oordelen laat hij aan de lezer over), alswel op genezing (hij studeerde behalve rechten immers ook geneeskunde): “Zoals de geneeskunde door de bestudering van de zieke komt tot kennis van het menselijk organisme”, aldus Lesener, “kan de zielsleer door misdadigers te onderzoeken, verklaringen vinden voor de ‘onveranderlijke structuur’ van de menselijke ziel, want, ook de misdadiger is in de eerste plaats ‘mens… zoals wij’”. De reden waarom De geestenziener niet werd afgemaakt, valt overigens in die insteek van Schiller te zoeken: het – in episodes in het door hem uitgegeven tijdschrift Thalia gepubliceerde – verhaal was immers wel een groot succes bij het publiek, maar dat beschouwde het als “een ontspanningsroman” en dat is niet wat hij op het oog had. Naar eigen zeggen had hij “geen zin (…) een sensatiebelust publiek tevreden te stellen, dat zich al te zeer met de stoffelijke kanten van de materie bezighield”.

De schrijver gekwetst in zijn wetenschappelijke eer, dus. En toch had ik bijna een extra kwetsuur toegevoegd, want ik dacht dat Schiller alleen maar een historiserend element trachtte toe te voegen toen hij aan het begin van De hertog van Alva tijdens een ontbijt op het slot te Rudolstadt in het jaar 1547 schreef: “Terwijl ik een oude kroniek uit de zestiende eeuw doorblader (Res in Ecclesia et Politis Christiana gestae ab anno 1500 ad anno 1600. Aut. J. Söftling, Dr. Theol. Rudolst. 1670), vind ik de volgende anekdote, die het om meer dan een reden verdient aan de vergetelheid te worden ontrukt. In een geschrift dat de titel draagt Mausolea manibus Metzelii positaa. Fr. Melch. Dedekindo 1638 vind ik haar bevestigd; ook kan men haar naslaan in Spangenbergs Adelspiegel DI. I. Band. 13. blz. 455”. Ten onrechte dus: mijn Latijn is niet bijzonder sterk en ik heb er eerlijk gezegd ook niet de tijd voor genomen, maar wie dat wil kan op Google Play dat Res in Ecclesia et Politis Christiana gestae ab anno 1500 ad anno 1600 afladen en zelf op zoek gaan naar de betreffende passage. Mausolea manibus Metzelii positaa heb ik daarentegen niét teruggevonden (wat niet wil zeggen dat het niet bestaat of bestaan heeft), maar Spangenbergs Adelspiegel dan weer wel. In Band. 13, ofte (neem ik aan) het Dreyzehende Buch, daarvan staat “Was den weltlichen Adel Schweche/geringere/breche/veracht unnd verdacht mache”, wat in dit verhaaltje dan zou slaan op de hertog van Alva, niet op de heldin Katharina van Schwarzberg.

Wat die adel betreft, is Schiller trouwens, ondanks het feit dat zoveel van zijn “geschiedenissen” “waar” zouden zijn, niet echt mededeelzaam aangaande de identiteit van de spelers. En waar daar in De geestenziener nog een goede reden voor lijkt te bestaan en een mens dan maar leert over al die *** heen te lezen, gaat het toch wel een beetje op het systeem werken als blijkt dat hij dat ook doet als er géén goede reden voor opgegeven wordt en er zelfs varianten op bedenkt. In De geestenziener duiken de sterretje zelfs in de titel op (“uit de papieren van de graaf van O***”) en moeten we het verder stellen met “de prins van G***” en “de prins van **d**”, “de baron van F***”, “de kamerjonker van Z***”, mensen die “in ***se krijgsdienst” zijn of “naar ***” reizen, brieven die “van ***” komen en “berichten uit K***n”, “zaken van de ***orde”, “de ***kerk” en “het ***klooster”, “Henriette ***” en “kardinaal A***i”. In Een speling van het lot wordt ene “Aloysius van G***” ten tonele gevoerd, die eindigt als “bevelhebber van de vesting ***”. En in Een grootmoedige handeling uit de jongste geschiedenis krijgen we te maken met de “baronnen van Wrmb” en de “jonge en begaafde jonkvrouwe van Wrthr”.

Nu goed, wie er ook nog dát stukje ergernis bij kan hebben, krijgt met het Eerste boek van De geestenziener (hier slechts een hoofdstuk) een verhaal dat in de eerste plaats richting het bovennatuurlijke neigt (zeer sterk zelfs), vervolgens een detective wordt, en eindigt als een geschreven variant van zo’n tv-programma waarin uiteengezet wordt hoe een bepaalde truc werkt. Scènes als deze, bijna aan het einde van een “seance”, zijn daarin bepalend voor de overgangen: “Hierop trilde het huis opnieuw. De deur sprong uit zichzelf open tijdens een hevige donderslag, een bliksemschicht verlichtte de kamer en een andere lijfelijke gedaante, even bloedig en bleek als de eerste, maar vreselijker, verscheen op de drempel. De spirtus begon uit zichzelf te branden en de zaal werd even licht als daarvoor. ‘Wie is onder ons?’ riep de magiër geschrokken en wierp een blik vol ontzetting op de aanwezigen – ‘U heb ik niet gevraagd.’ De gedaante ging met majestueuze, langzame stappen recht op het altaar af, ging op het tapijt staan, tegenover ons, en pakte de crucifix. De eerste gedaante zagen wij niet meer. ‘Wie roept mij?’ vroeg de tweede verschijning. De magiër begon hevig te trillen. Schrik en verbijstering hielden ons in hun greep. Ik greep naar een pistool, de magiër rukte het uit mijn hand en schoot op de gestalte. De kogel rolde langzaam op het altaar en de gestalte kwam onveranderd uit de rook te voorschijn. Nu viel de magiër in onmacht.”

De overgang naar het Tweede boek van De geestenziener (ook dit is uiteraard slechts een hoofdstuk) is vrij eigenaardig, want de slimmerik van het Eerste boek, de prins van G***, is hier zo’n beetje de dommerik geworden: “Geen wonder dat hij de eerste de beste gelegenheid aangreep om aan een zo zwaar juk te ontsnappen – maar hij ontliep het, zoals een lijfeigen slaaf, die zelfs in volle vrijheid het gevoel van knechting met zich meedraagt, zijn meedogenloze meester ontloopt. Juist daarom, omdat hij het geloof van zijn jeugd niet na een rustige keuze afzwoer; omdat hij niet had afgewacht tot een rijper verstand zich met gemak daarvan had losgemaakt; omdat hij het was ontsprongen als een vluchteling, waarop de eigendomsrechten van zijn meester nog steeds gelden – moest hij ook, al was het na nog zulke lange afwezigheden, telkens weer tot hem terugkeren. Hij was, met zijn ketenen ontsnapt en juist daarom moest hij de prooi worden van elke bedrieger die deze zag en wist te gebruiken. Dat zich zo iemand voordeed, als men het nog niet heeft geraden, zal het vervolg van deze geschiedenis leren”. Maar de prins weet met behulp van zijn nieuwe “vrienden”, en tegen de goede adviezen van zijn echte vrienden in, aan die neerwaartse evolutie ook een hele filosofie te verbinden: “Ieder wil toch graag geheel zijn wat hij is, en ons leven bestaat nu juist uit gelukkig schijnen. Omdat wij het niet op uw manier kunnen zijn, moeten wij het daarom helemaal niet zijn? Als wij de vreugde niet direct meer mogen putten uit haar zuivere bron, zouden wij onszelf dan ook niet mogen bedriegen met een kunstmatig genot, en van dezelfde hand die ons beroofde geen geringe schadeloosstelling mogen ontvangen?”. Een filosofie (“sofismen” volgens de auteur) die uiteraard gecontrarieerd wordt door de verteller(s). Wat een tekst oplevert waarin de actie – zo’n beetje bestaand uit vreten, zuipen, gokken (plus schulden maken), en (proberen te) neuken – eigenlijk alleen nog dient om het gesprek over filosofie gaande te houden en waarin we uiteindelijk ook niet te weten komen hoe het met de prins eindigt, omdat Schiller, zoals gezegd, besloot de brui te geven aan het verhaal.

Of hij dat gedaan heeft ná uitbreiding van het oorspronkelijk slechts vier pagina’s tellende filosofische gesprek tussen baron van F*** en de prins van G*** tot een twintig bladzijden tellend Filosofisch gesprek, of dat het oorspronkelijke filosofisch gesprek voor de publicatie werd ingekort, is me niet duidelijk geworden, maar het is wél duidelijk dat dit de actie voor het “sensatiebelust publiek” zózeer zou ondergesneeuwd hebben dat het vanzelf wel zou afgehaakt zijn. Interessant om lezen, daar niet van, maar, zoals een slagerszoon zónder brilletje wel eens zei, “trop is te veel en te veel is trop”. Wat toch ook wel een beetje geldt voor het moralisme in Misdadiger door verloren eer: Willy Vandersteen wist zo’n verhaal korter (en grappiger) te brengen in het achtste deel van de reeks Suske en Wiske, De bokkerijders. Maar Schiller was hem natuurlijk honderdvijfenzeventig jaar voor en Vandersteen was nu eenmaal niet zo’n serieuze mens als hij.

Björn Roose ( )
  Bjorn_Roose | Nov 11, 2022 |
sin reseñas | añadir una reseña

Pertenece a las series editoriales

Debes iniciar sesión para editar los datos de Conocimiento Común.
Para más ayuda, consulta la página de ayuda de Conocimiento Común.
Título canónico
Título original
Títulos alternativos
Fecha de publicación original
Personas/Personajes
Lugares importantes
Acontecimientos importantes
Películas relacionadas
Epígrafe
Dedicatoria
Primeras palabras
Citas
Últimas palabras
Aviso de desambiguación
Editores de la editorial
Blurbistas
Idioma original
DDC/MDS Canónico
LCC canónico

Referencias a esta obra en fuentes externas.

Wikipedia en inglés

Ninguno

No se han encontrado descripciones de biblioteca.

Descripción del libro
Resumen Haiku

Debates activos

Ninguno

Cubiertas populares

Enlaces rápidos

Valoración

Promedio: (4)
0.5
1
1.5
2
2.5
3
3.5
4 1
4.5
5

¿Eres tú?

Conviértete en un Autor de LibraryThing.

 

Acerca de | Contactar | LibraryThing.com | Privacidad/Condiciones | Ayuda/Preguntas frecuentes | Blog | Tienda | APIs | TinyCat | Bibliotecas heredadas | Primeros reseñadores | Conocimiento común | 204,805,868 libros! | Barra superior: Siempre visible