Fotografía de autor
8 Obras 15 Miembros 4 Reseñas 1 Preferidas

Obras de L.H. Cotvooghel

Etiquetado

Conocimiento común

Todavía no hay datos sobre este autor en el Conocimiento Común. Puedes ayudar.

Miembros

Reseñas

Trouwe lezers van mijn boekbesprekingen (veel zullen er dat niet zijn, maar alla) zijn de naam L.H. Cotvooghel al twee keer eerder tegengekomen in mijn titels en zullen ze ook in de toekomst nog (minstens?) één keer tegenkomen. Zoals in de bespreking van Ik was een onwaardige – Memoires van een inciviek immers aangekondigd: “Die boeken, dat zijn het voorliggende Ik was een onwaardige – Memoires van een inciviek, maar ook De soldaten van de leider, ‘t Belgiksken in Gaskonje en Waar ons het vaandel voert. Bespreking van het tweede in de rij volgt een dezer, de andere twee zullen nog even moeten wachten wegens nog niet gelezen”. Bespreking van De soldaten van de leider volgde inderdaad daags nadien (1 april 2020), maar het duurde tot vandaag (6 mei 2020) voor ik aan de volgende bespreking toe kwam. Waar ons het vaandel voert is chronologisch het tweede in de rij en gezien ik de hele serie tegen wijzerzin in gelezen heb, krijgt u helemaal op het einde ‘t Belgiksken in Gaskonje.

Dat gezegd zijnde: zoals ook in de bespreking van De soldaten van de leider geschreven: ik ga niet de moeite doen u nóg eens voor te stellen aan L.H. Cotvooghel. Wie meer over de auteur wil weten, leze: 1) zijn boeken en 2) de bespreking van Ik was een onwaardige – Memoires van een inciviek. In die laatste kan u trouwens ook wat meer lezen over mijn wellicht soms wat eclectisch aandoende verzameling.

Nu, Waar ons het vaandel voert heeft als onderwerp de jaren van de auteur bij de Vrijwillige Arbeidsdienst voor Vlaanderen. Deze zou gemakshalve kunnen weggezet worden als een Nieuwe Ordeorganisatie, naderhand betrokken in “de” collaboratie, maar da’s niet alleen blijkens dit boek, maar ook blijkens dit lemma in de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging enigszins kort door de bocht.

Ten eerste omdat het idee van een arbeidsdienst, waarbij jongeren werden ingeschakeld in werken van openbaar nut, al dateerde van de jaren 1920 en 1930 en toepassing vond in een aantal West-Europese landen, de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. Ook in nationaal-socialistisch Duitsland bestond er een versie van (de Reichsarbeitsdienst ofte RAD), maar het idee kan niet beschouwd worden als typisch Nieuwe Orde.

Ten tweede omdat het ook ná de Tweede Wereldoorlog nog toepassingen kende. In belgië bijvoorbeeld in de vorm van de burgerdienst voor “gewetensbezwaarden” die vanaf 1965 het levenslicht zag. Die bestond in eerste instantie in inzet in de zogenaamde Civiele Bescherming en evolueerde pas later in hippie-richting met de mogelijkheid je in te zetten bij sociale en culturele organisaties.

Ten derde uiteraard omdat de marsrichting van de Vrijwillige Arbeidsdienst voor Vlaanderen, ofte VAVV, niet zo eenduidig was als wel eens gesuggereerd werd. Ja, de VAVV functioneerde – ze onstond nu eenmaal tijdens de bezetting – met toestemming van de nationaal-socialisten, maar het Verdinaso, waaruit oprichter Renaat Van Thillo voortkwam, was dan wel Nieuwe Ordegezind, maar niet per se gewonnen voor collaboratie (nogal wat leden ervan doken ofwel in het verzet ofwel in de innere Emigration en de organisatie was na het zonder proces fusilleren van leider Joris van Severen aan de vooravond van de invasie sowieso leiderloos geworden). De sterke invloed van het Verdinaso – het eerste werkkamp werd genoemd naar Joris van Severen – werd echter aangevochten door het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV), dat via secretaris-generaal Gerard Romsée, onder wiens bevoegdheid de VAVV viel, zijn greep op de organisatie probeerde te vergroten en dat óók al niet eenduidig was in zijn marsrichting. En dan kwam ook nog de Nationaal-Socialistische Jeugd Vlaanderen (NSJV) zich bemoeien, waardoor er drie honden vochten om een been. Uiteindelijk, ergens midden 1942, kwam het dan wel tot besprekingen en een akkoord tussen die drie partijen, maar Van Thillo speelde tóch cavalier seule en wel met steun van de Reichsarbeitsdienst en de SS, die het niet zo begrepen had op het VNV, net vanwege de twijfelachtige collaboratiebereidheid van dat laatste. Uiteindelijk kwam het zelfs tot een openlijke machtsstrijd: Van Thillo ging helemaal de kant op van de SS en de Duitsch-Vlaamsche Arbeidsgemeenschap (DeVlag), de VNV’ers binnen de VAVV protesteerden en Nederland Eén ! (een illegale organisatie binnen VNV en NSJV die problemen had met de annexatiepolitiek van de nationaal-socialisten en het VNV, terecht, verweet de heel-Nederlandse koers verlaten te hebben) won ook aan aanhang binnen de VAVV. Uiteindelijk, in 1944, won Romsée het pleit door … de VAVV te ontbinden (tegen de wil van de SS in dus), waarop van Thillo nog wel een tweede VAVV (dit keer een vzw, de VAD ofte Vrijwillige Arbeidsdienst, maar dus niet meer voor Vlaanderen) oprichtte, maar die kreeg meteen af te rekenen met dissidentie vanwege onder andere de leden van Nederland Eén ! en in augustus 1944 pakte Van Thillo zijn biezen en vertrok naar Duitsland om er de Vlaamsche Landleiding van Jef van de Wiele te vervoegen als arbeidsdienstleider.

Bent u nog mee? Hoeft niet per se. Dit hele politieke spel komt in de achtergrond van Waar ons het vaandel voert uiteraard wel te pas, maar het verhaal van “arbeidsman, voorman, ploegleider L.H. Cotvooghel” (dixit de achterflap) is toch veel meer “het verhaal van een jonge, fantasierijke rebel (drie synoniemen) die met hart en ziel onder de spade heeft gediend en die dankbaar terugblikt op de harde school, die hij daar mocht doorlopen, maar wie kadaverdiscipline en ‘Tierische Ernst’ totaal vreemd waren”. Een verhaal dat dus sterke gelijkenissen vertoont met de andere in de serie, maar toch eindigt met een ernstig stuk óver het einde van de VAVV, waaruit ik kort wil citeren:

“Dus gingen wij [uit de opgedoekte VAVV, noot van mij], en ‘t merendeel der kameraden bleef [in de nieuw opgerichte VAD van Van Thillo, noot van mij]. Wie van ons gelijk of ongelijk had: deze vraag stelt zich niet meer. Zij is beantwoord door de Belzen: wij hadden allemààl ongelijk; gelijk van ‘40 tot ‘44, hadden enkel patattensmokkelaars, zegeldieven en vrijwillige arbeiders in Duitsland, in zover deze een lidmaatschapskaart hadden van het ABVV.

Heel onze D.Pg. [Dienst Propaganda, noot van mij], met de Hopman aan kop, trok af op 1 april 1944. In ‘t Astridbad kwamen wij samen met de overige cidevants. Hopman Wespen sprak het afscheidswoord. Hem liepen de tranen over de burgerjas, en velen van ons ook. Wij waren te moede als de paap die de kap over de haag gooit, omdat hij niet langer gelooft: zo had ook menigeen van ons hele nachten ‘gevochten met de engel’ éér hij besloot tot deze stap. Door het korps te verlaten, dat ons had gemaakt, maakten wij in onszelf iets dood, en de kameraden die bleven hadden wij zwaar verwond. Gelukkig voor ons, Arbeidsmannen, hebben domkoppen en proleten later de banden, die wij onder elkaar gebroken hadden, terug herknoopt [zie uiteraard Ik was een onwaardige – Memoires van een inciviek, noot van mij]. Ons, allemaal samen, rest gerechte trots, omdat wij onder het Vaandel met de Korenaar mochten dienen. Voor hen, die machtig zijn vandaag, zijn wij ‘onwaardigen’: wat wij beoogden, past niet in hun kraam. Wat zij zelf van de jeugd van ‘t Avondland hebben gemaakt, kan men bezichtigen aan de djoekboks, in de keten, de kaveten, de drugzolders en aan den dop.”

Maar, zoals gezegd, dit is het meest ernstige stuk van dit boek. Zonder in details te treden over de rest geef ik nog graag een paar citaten mee die de sfeer schetsen:

“In die tijd hoorden de spaden bij het kamp, niet bij de man. Maar voor de aardappelslag moest ieder zijn spade meenemen naar De Maat. Dat had een héél biezonder psychologisch effekt. Die eerste morgen keerden wij rechtsom en marcheerden op de werf toe: we konden amper de spaden geschouderd houden, zó gespannen liepen we, zó begerig om ze in Moeder Aarde te stoten en te spitten, man, te spitten tegen de dood op; en om eens te tonen aan onderveldmeester Lewie, de werkleider, wat voor manskerels hij onder zijn bevel had, en hoe die eens zouden afrekenen met zijn patatten.”

“Terwijl zo, in onze kampen, de arbeid een soort van mystieke bloedverwantschap kweekte tussen de Arbeidsman, Willem van Oranje, de patat, de Heer Arbeidsleider en de pap, geschiedde op ons Hoofdkwartier iets wat ons aller hart sneller deed slaan, zoals destijds ongetwijfeld dat van Adam, toen uit zijn rib een Eva getoverd werd.”

Of, ten slotte: “Kameraden van ons, die in kampen van de Reichsarbeitsdienst kursus volgden, onderhielden ook daar hun eigen Heldenkalender, die echter door Duitsers, in ‘t Duits, opgelezen werd. Dat gaf prachtige resultaten, wanneer zo’n Oberfeldmeister bloedernstig de pedigree reciteerde van ‘Sjtaaf Dééklaak’, welke bleek Staf de Clercq te zijn, of van ‘Kuriël Fersjeefe’ waarmee niemand minder dan ons aller Verschaeve werd bedoeld.”

Wie dus een zekere historische interesse heeft, graag het verhaal vanuit het gezichtspunt van de “kleine man” (en uiteindelijke verliezer) leest, en niet te biechte moet gaan omdat hij gelachen heeft om de avonturen van “stoute meneren”, raad ik dan ook zeer graag lezing van dit boek aan.
… (más)
 
Denunciada
Bjorn_Roose | May 9, 2020 |
‘t Belgiksken in Gaskonje – Vakantie voor het vaderland (L.H. Cotvooghel)

“Op 10 mei 1940 geraakte het koninkrijk België betrokken in Wereldoorlog II.

Een gezagsdrager haalde de passende redevoering te voorschijn en deklameerde ze over de radio, incluis het hart onder de vaderlandse riem tot slot. En opgewonden begonnen de grote mensen te palaveren over wat er nu met hen gebeuren ging. Ik behoorde niet bij de grote mensen: in 1940 was een burgerlijk opgebrachte manskerel van 16 jaar een snaak.

Mijn enige plicht van staat was: genieten van het Kristelijk Onderwijs, zo mogelijk tot tevredenheid van mijn goede vader, die daarvoor betaalde.

Mijn vader had mij geleerd dat den Belgik voor ons, Vlamingen, niet het Vaderland was, en om aan zijn woord te twijfelen had ik geen enkele reden: ik kende hem als een rechtschapen man. Dat de Overweldiger bezig was de Natie te Verkrachten, dat liet mij totaal koud. Te meer daar voor mij deze Snode Daad betekende: vakantie.”

Met dit, ook op de achterflap herhaalde, stukje begint het voorlopig laatste boek van L.H. Cotvooghel dat ik hier bespreek, ‘t Belgiksken in Gaskonje – Vakantie voor het Vaderland. Dit werd uitgegeven bij De Roerdomp in 1985 en daarmee na Ik was een onwaardige – Memoires van een inciviek (1974), De soldaten van de leider (1976), en Waar ons het vaandel voert (1981). Waarmee ik die boeken in volgorde van publicatie heb gelezen, maar tevens chronologisch omgekeerd. Ik was een onwaardige – Memoires van een inciviek, dat ik hier (https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2020/03/ik-was-een-onwaardige-memoires-van-een.html) besprak, handelt over de jaren waarin de auteur van de ene gevangenis naar de andere ging, daarbij telkens arbeid verrichtend voor het “vaderland” dat hem daarmee wenste te straffen voor het werk dat hij verricht had aan het westelijk front. Dat werk, dat Cotvooghel beschreef in De soldaten van de leider, en waarvan u hier (https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2020/04/de-soldaten-van-de-leider-lh-cotvooghel.html) een boekbespreking vindt, volgde dan weer op zijn werk als arbeidsman bij de VAVV. Daarover had hij het in Waar ons het vaandel voert en de bespreking daarvan vindt u hier (https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2020/05/waar-ons-het-vaandel-voert-lh-cotvooghel.html). En ten slotte komen we helemaal in het begin terecht met dit verhaal, ‘t Belgiksken in Gaskonje – Vakantie voor het Vaderland, dat niet echt over een vakantie gaat, maar over het régiment 301 van de CRAB waarin hij als “snaak” moést dienen van de belze staat.

Wie die CRAB gaat opzoeken op het internet, zal niet ver komen als hij niet weet wat de afkorting wil zeggen. Bij deze dus: Centre de Recrutement de l’Armée Belge. Zoals dat in belgië hoort in ‘t Frans en een Nederlandse versie was er niet (of niemand had het in ieder geval ooit over het RCBL). Eigenlijk centres, trouwens, meervoud. Daarin werden alle mannen, vooral jongens, tussen 16 en 35 verzameld die om allerlei redenen nog geen legerdienst hadden volbracht en dus nog niet konden gemobiliseerd worden, en gedeporteerd naar het zuiden van Frankrijk, van waaruit ze ten gepasten tijde het “vaderland” zouden heroveren als de gemobiliseerden het niet bleken aan te kunnen.

Die bleken het inderdaad niet aan te kunnen, maar van een herovering door de CRAB’s kwam ook niets in huis. Met welwillende toestemming van de “Overweldiger” begonnen ze vanaf 30 juli 1940 terug huiswaarts te trekken. Onder de vakantiegangers een aantal bekende figuren: Nand Buyl, Bob Davidse, Maurice De Wilde, Hubert Lampo, Ivo Michiels, Armand Pien, Marc Sleen, Guy Thys, Leo Tindemans, Piet Van Aken en uiteraard de schrijver van voorliggend boek, L.H. Cotvooghel, ofte Herman Geerts.

Ik weet niet of Geerts bij degenen was die in 1990, na de officiële erkenning van de CRAB’s, een medaille kreeg, of dat hij het in 1998 in Poperinge onthulde monument voor de CRAB’s nog heeft gezien (hij stierf in 2000), maar dat, zoals Wikipedia beweert, “het historisch onderzoek (…) pas echt op gang [kwam] in de jaren negentig, met in 1995 het boek Allons enfants de la Belgique: les 16-35 ans, mai-août 1940 van Jean-Pierre du Ry” klopt dus alvast niet helemaal. Tenzij je een ooggetuigenis als die van Cotvooghel niet in aanmerking wil nemen als “historisch onderzoek” natuurlijk. “In 2015 volgde met Van onze jongens geen nieuws van historici Karel Strobbe, Hans Boers en Pieter Serrien het eerste Nederlandstalige boek over de CRAB’s”, doet Wikipedia er nog een schep leugens bovenop, trouwens. Dat “eerste Nederlandstalige boek” kwam er immers dertig jaar na dit exemplaar van Cotvooghel …

Soit, Cotvooghel was uiteraard Vlaamsgezind en een stouterd, dus die telt niet mee wat de officiële geschiedschrijving betreft. Bovendien voelde hij zich geen slachtoffer en had hij behalve regelmatig honger en dorst op weg naar Zuid-Frankrijk en daar ter plaatse vooral veel … leut. En de lezer ook terwijl hij hem volgt “vers Roulers – naar Rousselaere” en vervolgens “naar Vrankrijk”, zoals een semi-analfabete champetter in “Rousselaere” op zijn roze kaart schreef. “Vrankrijk”, dat blijkt dus de Languedoc te zijn. Toulouse in de eerste plaats, Mauvezin daarna. Een Mauvezin dat niet meteen zat te wachten op de toekomstige bevrijders van belgië en dat ook weer héél erg blij was ze te zien gaan. Dat de CRAB’s niet meteen de meest gedisciplineerde “troepen” bleken te zijn en dat ook ter plaatse niet werden, zat daar voor meer dan “iets” tussen.

Zonder uit te wijden over alle avonturen die Cotvooghel en zijn compagnons daar beleefden (u leest het boek zelf maar), bij deze een paar korte stukjes uit het boek:

“De veroverde blikken werden operationeel gemaakt door middel van een hengsel in ijzerdraad: daartoe sloopten wij de afsluiting rond de school – en zo merkten wij voor ‘t eerst dat men, om zijn plan te trekken, Frankrijk diende te vernielen.”

“Een beirput bezat het huis niet. In ‘t huisken was een planken bril met gat getimmerd boven een houten kuip die kon verplaatst worden. Nauwelijks hadden wij het gebouw bezet, of de deur van het huisken werd dichtgespijkerd en behangen met een officiële mededeling: ‘L’usage est strictement interdit sous peine de cachot. CRAB 301, le Chef de Compagnie’. Een, ongetwijfeld beëdigd tolk had, ten behoeve der Vlamingen, deze oekaze vertaald: ‘Verboden te scheiten’.”

En ten slotte nog een langer stuk, waarin een van de eerder genoemde latere Bekende Vlamingen optreedt, ook letterlijk:

“Om een of andere duistere reden had onze overheid het nodig geacht de Guldensporenslag te vieren, ook op de Esplanade.

Bij uitzondering juichten wij, Vlamingen, dat initiatief van hogerhand toe. Tot bleek dat ook de Walen er zouden bij zijn, als genodigden. Bij voorbaat van zins om last te zoeken, trokken vele Vlamingen naar het feest.

Eén onzer Chefs, een Brusselaar die nogal wel ter taal was in ‘t Vloms, trad op als conférencier. Bij ontstentenis van een Leeuwevlag, zie hij, hees men de Belze tricolore, terwijl de Mauvezinse stadsomroeper daarbij een Franse sonnerie blies. Luid en langdurig gejoel en boe-geroep werd in gang gestoken door enkele belhamels, onder wie Zjors mee vooraan.

Bob Davidse, de latere TV-nonkel, die daar ook in de contreien rondhing, vergastte ons als gitarist-troebadoer op zijn repertoir, in hoofdzaak Zuidafrikaanse liederen: in ‘40 was Zuidafrika door links nog niet ontdekt; links hield zich trouwens koest in ‘40 en spaarde energie voor later, voor de bloeitijd der repressie.

Bob bewees zijn talent, want hij slaagde erin aandacht te krijgen en zijn refreinen te doen meezingen.

Alles ging opperbest, en dan blunderde iemand. Tot slot zou men de ‘Vlaamse Leeuw’ zingen. Reeds toen werd tegen Moeder Vlaanderen een geliefkoosde dooddoener in stelling gebracht: om stijl en peil der manifestatie te vrijwaren, was massazang niet gewenst. Een ervaren zanger zou, in solo, de ‘Vlaamse Leeuw’ voordragen.

Deze artiest hief aan ‘Zij zullen hem …’ en honderden Vlamingen keelden mee. Eer men aan ‘t eerste refrein toe was, kregen al ettelijke francofonen kletsen omdat zij zwegen. De tweede strofe ging ten onder in algemeen tumult. Jong Wallonië ontvluchtte de Esplanade, acherna gezet door alle Vlamingen.

Een komplot bleek vooraf te zijn uitgebroed, en niet zonder vrucht: uit een kantonnement nabij de Esplanade werd Strijdend Vlaanderen van honderden bamboeknuppels voorzien. De veldslag woedde over heel Mauvezin en omstreken en duurde tot laat in de nacht. Honderden vermoeide kampers belandden in en rond de paardestallen [de noodgevangenis, noot van mij].

Op 12 juli lagen tientallen Walen en Vlamingen broederlijk vereend op de Grand’Place vóór het hospitaaltje hun wonden te likken. Voor de infirmerie was het een heuglijk zware dag.”

Kortom, ook dit laatste boek in de serie is ten zeerste het lezen waard, zelfs voor belgicisten, want de CRAB was per slot van rekening een officiële belze organisatie. Zelfs al had die tramconducteur op de laatste pagina daar nog nooit van gehoord:

“ ‘Astembleejft?’ zei de ontvanger.

Ik zei hem dat ik terugkeerde uit Gaskonje, in dienst des vaderlands. En dat ik geen ander dan Frans geld had. Frans geld aanvaardde hij niet.

Ik toonde hem mijn briefje van het Croix Rouge de Belgique. ‘Ik zèn gi gasthois,’ zei hij.

Ik toonde hem mijn roze kaart ‘Vers Roulers – Naar Rousselaere – Naar Vrankrijk’.

‘Dor emme’k gin affère mè,’ zei hij.

Ik zei hem dat ik bij de CRAB was geweest, régiment 301. De CRAB, dat kende de tramman niet. ‘Betole, mè Bels geld, aanders va man vatuir af!’ zei hij.

Een Duits officier, op de tram, bemoeide zich met het geval. Ik lei hem zo goed en zo kwaad mogelijk uit, wat de kwestie was. Hij haalde zijn portemonnee te voorschijn en betaalde voor mij het trambiljet.

Zo geraakte ik van mijn eerste grote uitstap, na bijna vier maanden, weer thuis.

De allerlaatste nacht van deze reis, in de trein te Brussel-Zuid, had ik nog vlooien opgedaan. Dat was het ènige waarvan ik spijt had. Van al de rest niet, want ik had véél geleerd.

Ik ben altijd een leerzaam ventje geweest.”
… (más)
 
Denunciada
Bjorn_Roose | May 9, 2020 |
Er zijn voordelen aan het bespreken van twee boeken van dezelfde auteur na mekaar: als je trouwe lezers hebt, kennen ze de auteur nog van de vorige boekbespreking (zeker als die dateert van niet meer dan een dag eerder), en je kan je sowieso veroorloven die voorstelling niet nog een keer te herhalen. Gewoon omdat het in zo'n geval niet écht luiheid lijkt een linkje te leggen. Bij deze dus.

Nadeel? Wel, in Ik was een onwaardige - Memoires van een inciviek had ik op zijn minst een aantal aantekeningen gemaakt (die ik dus niet gebruikt heb, want ik wist genoeg te vertellen), in De soldaten van de Leider heb ik dat niet gedaan. Waarom? Omdat ik het boek - zoals wel vaker gebeurt - voorgelezen heb aan mijn vriendin en er zodanig in ben opgegaan dat ik er helemaal niet aan heb gedacht hier en daar een passage aan te duiden.

Shit happens, juist? Ach wat, ook De soldaten van de Leider is een groots boek. Bijzonder grappig, ook al vliegen de kogels je (en vooral de hoofdpersonages) bij momenten om de oren en een kijkje biedend op een toch wel vrij unieke passage in de Vlaamse geschiedenis.

Maar goed, omdat u toch wat meer informatie verdiend heeft, toch nog een verklaring voor die "de Leider" in de titel. Een verklaring die we vinden op de achterflap:

"De soldaten, die door dit verhaal hun rugzak sleuren, waren Vlamingen die van september '44 tot mei '45 waren ingelijfd bij de Duitse Wehrmacht om deel te hebben aan de ondergang van deze weleer roemruchte troep.

Zij hadden Duitse uniformen en wapens, zij trokken Duitse soldij en zij aten - als er genoeg was voor iedereen - ook Duitse soep.

Voor wat hoort wat, meende de Wehrmacht en zij wees deze Vlamingen geregeld op hun plicht als Duits soldaat.

Het hele geval dezer Vlamingen werd kernachtig, hoewel onbewust, uiteengezet door één van hen die tot de tolk zei: 'Wèllie zèn gèn èchte saldoate; wèlle zèn Saldoate van de Leider!'

De Leider, dat was Dr. H. J. Elias. Wijlen deze voortreffelijke man heeft, meen ik, zelf nooit echt geweten hoe het, gedurende het laatste oorlogsjaar in 't Westen, met zijn 'Saldoate' gestaan en gelegen was."

Na het lezen van dit boek zal u het in ieder geval wél geweten hebben. En een paar keer stevig gelachen hebben en véél geglimlacht.
… (más)
 
Denunciada
Bjorn_Roose | Apr 1, 2020 |
Er zijn zo van die boeken die je niet zal aantreffen in de boekenkast van zelfs de grootste verzamelaar als die verzamelaar last heeft van een zekere ideologische vooringenomenheid. Ik heb voor de duidelijkheid óók “mijn gedacht” en dat zie je wellicht ook aan mijn boekenkast, maar er is in die boekenkast toch altijd plaats geweest voor pareltjes of eenvoudigweg lezenswaardige dingen “van de andere kant”. Of beter, van de andere kanten, want hoe meer je leest, hoe beter je weet dat er in de politieke wereld niet vijftig tinten grijs, maar duizend tinten grijs zijn (sommige ervan werken ongetwijfeld ook graag met de zweep), en dat er op elk van die tinten grijs wel eens een spikkeltje kleur te bekennen valt.

Wie mijn boekenkasten doorsnuistert (en die heeft wel even werk) zal daar dus net zo goed De Afrikaanse droom van Che Guevara, Herinneringen aan Lenin van Lev Troskij en Maxim Gorkij, als Een gegeven woord van Wilfried Martens en Erwin Rommel – Opkomst, triomf en ondergang van een veldmaarschalk van David Irving in vinden. Of De arbeider van Ernst Jünger bijna zij aan zij met Het Ik is een Ding van Jean-Paul Sartre of Verzet en Overgave van Dietrich Bonhoeffer. Of Een traan en een lach van Kahlil Gibran langs dezelfde muur als Aan de grond in Londen en Parijs van George Orwell en deze Ik was een onwaardige – Memoires van een inciviek van L.H. Cotvooghel.

Veel van wat in mijn kasten staat, moet ik nog lezen (en ik koop nog steeds boeken bij, terwijl ik té weinig tijd heb om te lezen) en kan vroeg of laat dus ook weer uit mijn collectie verdwijnen (wie weet, kan ik er een ander nog plezier mee doen), maar de boeken van Cotvooghel blijven ongetwijfeld nog héél lang in de kast waar ze nu staan. Die boeken, dat zijn het voorliggende Ik was een onwaardige – Memoires van een inciviek, maar ook De soldaten van de leider, ’t Belgiksken in Gaskonje en Waar ons het vaandel voert. Bespreking van het tweede in de rij volgt een dezer, de andere twee zullen nog even moeten wachten wegens nog niet gelezen.

Cotvooghel – wat uiteraard zoveel wil zeggen als opgesloten vogel ofte gevangene – was een van de pseudoniemen van Herman Geerts, geboren in het Kempense Balen in 1923 en overleden in Antwerpen in 2000. Geerts was Vlaamsgezind, maar dat belette niet dat hij in de meidagen van 1940 opgeroepen werd zich naar Zuid-Frankrijk te begeven om daar een militaire opleiding te krijgen bij het Centres de Recrutement de l’Armée Belge (over zijn maanden aldaar heeft Cotvooghel het in ’t Belgiksken in Gaskonje). Na terugkeer in september 1940 kon hij alsnog zijn humaniora afmaken, waarna hij meteen toetrad tot de Vrijwillige Arbeidsdienst voor Vlaanderen (zijn jaren daar, tot begin 1944, behandelt de auteur in Waar ons het vaandel voert). Van zodra deze werd ontbonden, sloot hij zich bij de inmiddels terugtrekkende Duitse troepen aan, waar hij terechtkwam bij de FLAK (alles daarover in De soldaten van de leider). En uiteraard kwamen zijn dienst bij de V.A.V.V. en de FLAK hem na de oorlog duur te staan: vanaf zijn aanhouding, een paar maanden na de Duitse capitulatie in mei 1945, tot in juni 1949 (het moment waarop hij in voorwaardelijke vrijheid werd gesteld), verbleef hij in een aantal strafkampen. Over die strafkampen en zijn eerste passen terug in vrijheid (waarin hij een bedrijfje in de reclamewereld start) handelt Ik was een onwaardige – Memoires van een inciviek.

Geerts heeft verder ook nogal wat theater- en filmkritieken en kortverhalen bijeengeschreven onder de naam Hendrik Holvenius en onder het pseudoniem L.H. Cotvooghel publiceerde hij ook nog over zijn jeugdjaren in Balen. Of die boeken, kritieken en verhalen het niveau halen van Ik was een onwaardige – Memoires van een inciviek kan ik niet zeggen, maar die memoires mogen er wezen. En zeker niet alleen omwille van de inhoud (daarvan kennis nemen, zou menigeen met een overdreven vaderlandsliefde maar met – het kan gebeuren – zin voor realiteit, kunnen genezen van onterecht belgicisme), maar ook en vooral omwille van de stijl.

Ik heb het ooit anders geweten, maar dezer dagen (en dat geldt voor héél veel onderwerpen) is het kennelijk zo dat alleen maar met uiterste ernst kan gesproken worden over “de” collaboratie. Iedereen die er bij betrokken was, moet toch echt wel een of andere misdaad-tegen-de-mensheid op zijn kerfstok hebben, en het over het onderwerp hebben kan alleen maar zonder het minste spoor van glimlach. Terwijl minstens een spoor van glimlach en vaak een overduidelijke schaterlach datgene is wat je in zowat elk hoofdstuk van Ik was een onwaardige – Memoires van een inciviek tegenkomt. En dat is een hele prestatie gezien “onwaardigen” het niet onder de markt hadden, zelfs geen “plantrekkers” als Cotvooghel.

En toch, een ernstig stukje uit het boek om deze bespreking mee te eindigen. Meteen ook het einde van het boek, trouwens:

“En toch heeft niemand het recht te denken dat in belgië de Rechten van de Mens gelden voor iedereen. Dat blijkt uit het verhaal van de dame wier echtgenoot pas overleden was.

Deze man was Oostfronter geweest en in Rusland zwaar verminkt. De dame diende de kost te verdienen voor haar gezin en dat deed zij als klein ambtenaartje in een provinciestad. Maar zij was ook een bolleboos en nam deel aan een moeilijk staatsexamen, waarin zij schitterend slaagde.

In de funktie, waarvoor zij examen had afgelegd, kon zij echter niet worden benoemd – zo deed men haar weten – tenzij zij lid werd van de overheidsvakbond van een bepaalde kleur, die u raden mag. Om den brode werd de dame lid, en zij werd prompt benoemd.

Toen stierf haar man, en op zijn doodsbrief stond ‘A.V.V.V.V.K.’ en ‘Oud-oostfrontstrijder’.

Daags na de begrafenis ontving de dame een schrijven van haar vakbond, ondertekend door een funktionaris, naar zijn naam te oordelen oorspronkelijk afkomstig uit de Balkan en hoogstwaarschijnlijk uit een ghetto. Hij deed de dame weten met walg te hebben vastgesteld dat haar man van zijn begrafenis had gebruik gemaakt om ‘het verraad te verheerlijken’. Hij eiste van de dame het bewijs dat zijzelf deze afschuwelijke onvaderlandse daad streng afkeurde en er slechts met weerzin getuige was van geweest omdat wijlen haar man haar ertoe gedwongen had. Bij ontstentenis van gezegd bewijs zou zij uit de rangen van de vakbond onherroepelijk worden geweerd. En dan: adieu de verdere carrière: het stond er niet bij, maar iedereen wist het.

De dame liet zich uit haar vakbond buitensmijten.

U dacht dat deze feiten zich twintig jaar geleden hebben voorgedaan: maar nee, zij zijn slechts twee, drie jaren oud. De onwaardigheid is niet enkel een verworvenheid voor het leven: je neemt ze mee in het graf, en verder.

Bij de Apocalyps op z’n bels daar staat Ons Heer niet omringd door Aartsengelen maar door madollemannen; en het is een als vakbondsbaas vermomde Krijgsauditeur te Velde die er de bokken van de lammeren scheidt.”
… (más)
 
Denunciada
Bjorn_Roose | Mar 31, 2020 |

Estadísticas

Obras
8
Miembros
15
Popularidad
#708,120
Valoración
½ 4.3
Reseñas
4
ISBNs
4
Favorito
1